Jeremiah 15 – NIRV & HTB

New International Reader’s Version

Jeremiah 15:1-21

1Then the Lord said to me, “Suppose Moses and Samuel were standing in front of me. Even then my heart would not feel sorry for these people. Send them away from me! Let them go! 2Suppose these people ask you, ‘Where should we go?’ Then tell them, ‘The Lord says,

“ ‘ “Those I have appointed to die will die.

Those I have appointed to be killed by swords

will be killed by swords.

Those I have appointed to die of hunger

will die of hunger.

Those I have appointed to be taken away as prisoners

will be taken away.” ’

3“I will send four kinds of destroyers against them,” announces the Lord. “Swords will kill them. Dogs will drag them away. Birds will eat them up. And wild animals will destroy them. 4I will make all the kingdoms on earth hate them. That will happen because of what Manasseh did in Jerusalem. He was king of Judah and the son of Hezekiah.

5“Jerusalem, who will have pity on you?

Who will mourn for you?

Who will stop to ask how you are doing?

6You have said no to me,”

announces the Lord.

“You keep on turning away from me.

So I will reach out and destroy you.

I am tired of showing you pity.

7I will stand at the city gates of the land.

I will separate the straw from the grain.

I will destroy my people. I will bring great sorrow on them.

They have not changed their ways.

8I will increase the number of their widows.

There will be more of them than the grains of sand on the seashore.

At noon I will bring a destroyer

against the mothers of the young men among my people.

All at once I will bring down on them

great suffering and terror.

9Mothers who have many children will grow weak.

They will take their last breath.

The sun will set on them while it is still day.

They will be dishonored and put to shame.

All those who are left alive I will kill by swords.

I will have their enemies do this,”

announces the Lord.

10My mother, I wish I had never been born!

The whole land opposes me.

They fight against me.

I haven’t made loans to anyone.

And I haven’t borrowed anything.

But everyone curses me anyway.

11The Lord said,

“Jeremiah, I will keep you safe for a good purpose.

I will make your enemies ask you to pray for them.

They will make their appeal to you

when they are in great trouble.

12“People of Judah, the armies of Babylon

will come from the north.

They are as strong as iron and bronze.

Can anyone break their power?

13I will give away your wealth and your treasures.

Your enemies will carry off everything.

And they will not pay anything for it.

That will happen because you have sinned so much.

You have done it throughout your country.

14I will make you slaves to your enemies.

You will serve them in a land

you have not known about before.

My anger will start a fire

that will burn you up.”

15Lord, you understand how much I’m suffering.

Show concern for me. Take care of me.

Pay back those who are trying to harm me.

You are patient. Don’t take my life away from me.

Think about how much shame I suffer because of you.

16When I received your words, I ate them.

They filled me with joy.

My heart took delight in them.

Lord God who rules over all,

I belong to you.

17I never sat around with those who go to wild parties.

I never had a good time with them.

I sat alone because you had put your powerful hand on me.

Your anger against sin was burning inside me.

18Why does my pain never end?

Why is my wound so deep?

Why can’t I ever get well?

To me you are like a stream that runs dry.

You are like a spring that doesn’t have any water.

19So the Lord says to Jeremiah,

“If you turn away from your sins, I will heal you.

And then you will be able to serve me.

Speak words that are worthy, not worthless.

Then you will be speaking for me.

Let these people turn to you.

But you must not turn to them.

20I will make you like a wall to them.

I will make you like a strong bronze wall.

The people will fight against you.

But they will not overcome you.

I am with you.

I will save you,”

announces the Lord.

21“I will save you from the hands of evil people.

I will set you free from those who treat you badly.”

Het Boek

Jeremia 15:1-21

Jeremia door het volk vervolgd

1Toen zei de Here tegen mij: ‘Zelfs al stonden Mozes en Samuël samen voor Mij om voor dit volk te pleiten, dan zou Ik het nog niet helpen. Weg ermee! Laat het uit mijn ogen verdwijnen! 2En als de mensen tegen u zeggen: “Maar waar moeten wij dan heen?”, vertel hun dan dat de Here zegt: zij die bestemd zijn voor de dood, naar de dood; zij die door het zwaard moeten sterven, naar het zwaard; zij die gedoemd zijn te verhongeren, naar de hongersnood; zij die gevangen moeten worden genomen, naar de gevangenschap. 3Ik zal vier soorten vernietigers op hen loslaten,’ zegt de Here. ‘Het zwaard om ze te doden, de honden om ze weg te slepen, de gieren en wilde dieren om de lijken te verscheuren en op te eten. 4Vanwege de goddeloze dingen die koning Manasse van Juda, de zoon van Hizkia, in Jeruzalem deed, zal Ik u zo streng straffen dat uw lot de volken van de wereld zal laten rillen van afschuw. 5Wie zal medelijden met u hebben, Jeruzalem? Wie zal om u rouwen? Wie zal zelfs maar de moeite nemen naar u te vragen? 6U hebt Mij verlaten en tegen Mij gezondigd. Daarom zal Ik u met eigen handen vernietigen. Ik heb er genoeg van u steeds weer een nieuwe kans te geven. 7Ik zal u bij de poorten van uw steden uitzeven en u alles ontnemen waarvan u houdt. Ik zal mijn volk vernietigen, omdat het weigert naar Mij terug te keren. 8Er zullen talloze weduwen zijn, in de middag zal Ik jonge mannen laten kennismaken met de dood en hun moeders zullen weten wat verdriet is. Ik zal plotseling angst en verschrikkingen op hen afsturen. 9Een moeder van zeven kinderen zal ziek worden en bezwijken. Haar zon zal ondergaan, al is het nog klaarlichte dag. Zij zit daar, kinderloos en onteerd, want al haar kinderen zijn door het zwaard van de vijand gedood.’

10Toen zei Jeremia: ‘Moeder, wat een vreselijk verdriet, het zou beter geweest zijn als ik bij mijn geboorte was gestorven. Overal waar ik kom, word ik gehaat en uitgescholden. Ik heb niets uitgeleend en ook van niemand iets geleend, en toch vervloekt iedereen mij. 11Here, U weet hoe ik tot U voor hen heb gesmeekt, hoe ik ondanks de ellende bij U heb aangedrongen deze vijanden van mij te sparen.’ 12-13 Toen zei de Here: ‘Kan men ijzer uit het noorden of koperen staven breken? De koppigheid van deze mensen kan net zo min gebroken worden. O mijn volk, vanwege al uw zonden zal Ik uw rijkdommen en schatten als buit aan uw vijand geven. 14Ik zal ervoor zorgen dat uw vijanden u als slaven meenemen naar een land waar u nog nooit bent geweest. Want mijn toorn brandt als een vuur dat u zal verteren.’

15Toen zei Jeremia: ‘Here, U weet dat ik ter wille van U lijd. Zij vervolgen mij, omdat ik uw woorden aan hen heb doorgegeven. U hebt zoveel geduld, laat mij nog niet sterven! Breng mij in veiligheid en geef ze hun verdiende loon! 16Uw woorden maakten mij blij, gretig hoorde ik ze aan, zij waren als voedsel voor mijn hongerige ziel. Zij gaven mijn treurige hart weer uitbundige blijdschap. Wat heerlijk dat ik uw naam mag dragen, Here. 17-18 Ik hield de mensen geen gezelschap tijdens hun vrolijke feesten. Ik was eenzaam door uw toedoen. Hun zonden maakten mij woedend. Toch was U er niet toen ik U nodig had! U hebt ze hun gang laten gaan. Zullen zij nooit ophouden mij pijn te doen? Uw hulp is net zo wisselvallig als een bergbeek, soms stroomt er water door, soms staat hij helemaal droog.’ 19De Here antwoordde: ‘Als u tot Mij terugkeert, laat Ik u terugkeren. Als u verstandige taal spreekt en u niet laat verlokken tot grootspraak, zal het zijn of Ik het Zelf ben wanneer u spreekt. Let erop dat zij tot u terugkeren: u mag u niet zelf tot hen wenden. 20Zij zullen tegen u strijden als een leger dat een hoge stadsmuur bestormt. Maar zij zullen het niet winnen, want Ik ben bij u om u te beschermen en te bevrijden. 21Ik zal u zeker bevrijden van deze slechte mensen en u redden uit hun wrede handen.’