Yakobo 2 – NEN & HTB

Kiswahili Contemporary Version (Neno: Bibilia Takatifu)

Yakobo 2:1-26

Onyo Kuhusu Upendeleo

12:1 Mdo 7:2; 1Kor 2:8; Mit 24:23; Mdo 10:34Ndugu zangu, kama waaminio katika imani ya Bwana wetu Yesu Kristo, Bwana wa utukufu, msiwe na upendeleo kwa watu. 22:2 Ebr 10:25Kwa maana kama akija mtu katika kusanyiko lenu akiwa amevaa pete ya dhahabu na mavazi mazuri, pia akaingia mtu maskini mwenye mavazi yaliyochakaa, 3nanyi mkampa heshima yule aliyevaa mavazi mazuri na kumwambia, “Keti hapa mahali pazuri,” lakini yule maskini mkamwambia, “Wewe simama pale,” au “Keti hapa sakafuni karibu na miguu yangu,” 42:4 Yn 7:24je, hamjawabagua na kuwa mahakimu mioyoni mwenu mkihukumu kwa mawazo yenu maovu?

52:5 Yak 1:16, 19; Ay 34:19; 1Kor 1:26-28; Lk 12:21; Ufu 2:9; Yos 1:12Ndugu zangu, sikilizeni: Je, Mungu hakuwachagua wale walio maskini machoni pa ulimwengu kuwa matajiri katika imani na kuurithi Ufalme aliowaahidi wale wampendao? 62:6 1Kor 11:22; Mdo 8:3; 16:19Lakini ninyi mmemdharau yule aliye maskini. Je, hao matajiri si ndio wanaowadhulumu na kuwaburuta mahakamani? 7Je, si wao wanaolikufuru Jina lile lililo bora sana mliloitiwa?

82:8 Law 19:18; Mt 5:43Kama kweli mnaitimiza ile sheria ya kifalme inayopatikana katika Maandiko isemayo, “Mpende jirani yako kama unavyoipenda nafsi yako,” mnafanya vyema. 92:9 Kum 1:17; Yak 2:1Lakini kama mnakuwa na upendeleo kwa watu, mnatenda dhambi, na sheria inawahukumu kuwa ninyi ni wakosaji. 102:10 Mt 5:19; Gal 5:3Kwa maana mtu yeyote anayeishika sheria yote lakini akajikwaa katika kipengele kimoja tu, ana hatia ya kuivunja sheria yote. 112:11 Kut 20:14; Kum 5:18; 5:17; Kut 20:13Kwa sababu yeye aliyesema, “Usizini,” alisema pia, “Usiue.” Basi kama huzini lakini unaua, umekuwa mvunjaji wa sheria.

122:12 Yak 1:25; Mt 16:27Hivyo semeni na kutenda kama watu watakaohukumiwa kwa sheria ile iletayo uhuru. 132:13 Mt 9:13; Lk 6:37Kwa kuwa hukumu bila huruma itatolewa kwa mtu yeyote asiyekuwa na huruma. Huruma huishinda hukumu.

Imani Na Matendo

142:14 Mt 7:26; Yak 1:22-25Ndugu zangu, yafaa nini ikiwa mtu atadai kuwa anayo imani lakini hana matendo? Je, imani kama hiyo yaweza kumwokoa? 152:15 Mt 25:35, 36; Ay 31:19; Lk 3:11Ikiwa ndugu yako au dada hana mavazi wala chakula, 162:16 Lk 3:11; 1Yn 3:17, 18mmoja wenu akamwambia, “Enenda zako kwa amani, ukaote moto na kushiba,” pasipo kumpatia yale mahitaji ya mwili aliyopungukiwa, yafaa nini? 172:17 Yak 2:20, 26; Gal 5:6Vivyo hivyo, imani peke yake kama haikuambatana na matendo, imekufa.

182:18 Rum 3:28; Mt 7:16, 17; Yak 3:13Lakini mtu mwingine atasema, “Wewe unayo imani; mimi ninayo matendo.”

Nionyeshe imani yako pasipo matendo nami nitakuonyesha imani yangu kwa matendo. 192:19 Kum 6:4; Mt 12:29; 8:29; Lk 4:34Unaamini kwamba kuna Mungu mmoja. Vyema! Hata mashetani yanaamini hivyo na kutetemeka.

202:20 Yak 2:17, 26Ewe mpumbavu! Je, wataka kujua kwamba imani bila matendo haifai kitu? 212:21 Mwa 22:9, 12Je, Abrahamu baba yetu hakuhesabiwa haki kwa kile alichotenda, alipomtoa mwanawe Isaki madhabahuni? 222:22 Ebr 11:17; 1The 1:3Unaona jinsi ambavyo imani yake na matendo yake vilikuwa vinatenda kazi pamoja, nayo imani yake ikakamilishwa na kile alichotenda. 232:23 Mwa 15:6; Rum 4:3; 2Nya 20:7; Isa 41:8Kwa njia hiyo yakatimizwa yale Maandiko yasemayo, “Abrahamu alimwamini Mungu na ikahesabiwa kwake kuwa haki,” naye akaitwa rafiki wa Mungu. 24Mnaona ya kwamba mtu huhesabiwa haki kwa yale anayotenda wala si kwa imani peke yake.

252:25 Ebr 11:31Vivyo hivyo, hata Rahabu, yule kahaba, hakuhesabiwa haki kwa yale aliyotenda alipowapokea wale wapelelezi na kuwaambia waende njia nyingine? 26Kama vile ambavyo mwili pasipo roho umekufa, kadhalika nayo imani pasipo matendo imekufa.

Het Boek

Jakobus 2:1-26

Zonder daden is het geloof dood

1Broeders en zusters, nu u gelooft in Jezus Christus, onze glorierijke Heer, moet u geen onderscheid meer maken tussen rijk en arm. 2Stel u voor dat u bij elkaar bent en er komt iemand binnen met dure kleren aan en gouden ringen aan zijn vingers, en u doet onderdanig en zegt: ‘Gaat u maar hier zitten, meneer. Dit is een goede plaats voor u.’ 3Maar aan een arme man die tegelijk met die ander binnenkomt, schenkt u nauwelijks aandacht. Als u dan tegen hem zou zeggen: ‘Blijf daar maar staan, of ga ergens op de grond zitten.’ 4Dan zou u mensen op hun uiterlijk beoordelen. U zou zich laten leiden door verkeerde maatstaven.

5Luister naar mij, vrienden. God heeft de armen uitgekozen om rijk in het geloof te zijn. Het Koninkrijk van God is voor hen, want dat heeft God beloofd aan allen die Hem liefhebben. 6Hoe kunt u dan een arme man met minachting behandelen? Begrijpt u niet dat het de rijken zijn die u slecht behandelen en voor de rechtbank slepen? 7Juist zij spotten met de goede naam van Jezus Christus die bij de doop over u is uitgeroepen. 8Het is goed om te doen wat de Here van u vraagt: ‘Heb uw naaste net zo lief als uzelf.’ 9Maar als de rijken bij u voorgetrokken worden, overtreedt u de wet van God, dan zondigt u. 10Als iemand zich aan de hele wet van God houdt, maar die op één punt overtreedt, is hij in feite net zo schuldig als iemand die de hele wet heeft overtreden. 11Want God, die gezegd heeft: ‘U mag geen overspel plegen,’ heeft ook gezegd: ‘U mag niemand doodslaan.’ Dus, als u de regel over het huwelijk niet hebt overtreden, maar wel iemand hebt vermoord, bent u toch schuldig aan het overtreden van Gods wet. 12Spreek en handel dus volgens de wet die vrijheid brengt, want daarnaar zult u geoordeeld worden. Wees u goed bewust van wat u doet en denkt! 13Als u geen medelijden met anderen hebt gehad, zal God ook geen medelijden met u hebben. Maar als u wel medelijden met anderen hebt gehad, zal Gods medelijden het winnen van zijn oordeel.

14Broeders en zusters, wat voor zin heeft het te zeggen dat u christen bent als dat niet blijkt uit wat u voor anderen doet? Kunt u door zoʼn geloof gered worden? 15Als uw vriend niet genoeg te eten krijgt en bijna geen kleren heeft en u zegt tegen hem: 16‘Het beste ermee, hoor! Vat geen kou en zorg dat je niet verhongert,’ is dat toch zinloos als u hem niet geeft wat hij nodig heeft?

17Het is wel duidelijk dat geloof alleen niets te betekenen heeft. U moet het ook laten blijken uit wat u doet. Geloof dat niet uit daden blijkt, is geen geloof, het is dood en zinloos. 18Iemand zou kunnen zeggen: ‘Och, het hangt er maar van af hoe je het bekijkt. De een legt de nadruk op het geloof, de ander op de daden.’ Wel, als dat zo is, hoe kunt u mij dan uw geloof laten zien, als dat niet uit uw daden blijkt? Ik zal u mijn geloof laten zien uit wat ik doe. 19Durven sommigen van u nog te beweren dat ‘geloven alleen’ genoeg is? Gelooft u dat er maar één God is? Dat is goed, maar dat geloven de boze geesten ook en zij beven van angst voor Hem!

20Dwazen! Wanneer zult u eens leren dat geloven geen zin heeft als u niet tegelijk ook dóet wat God van u vraagt? Geloof dat niet met daden samengaat, is geen echt geloof. 21Weet u niet meer dat God onze voorvader Abraham rechtvaardigde om wat hij deed? Hij gehoorzaamde, zelfs al hield dat in dat hij zijn eigen zoon op een altaar moest offeren. 22Ziet u wat ik bedoel? Hij geloofde God en deed precies wat God van hem vroeg. Zijn geloof werd pas écht geloof door wat hij deed. 23In de Boeken staat het zo: ‘Abraham geloofde God en daarom beschouwde God hem als een rechtvaardig mens. God noemde hem zelfs zijn vriend.’ 24Hieruit blijkt dus dat een mens gered wordt door wat hij gelooft én door wat hij doet. 25De hoer Rachab is hier ook een voorbeeld van. Zij werd gered, omdat zij de Joodse boodschappers in haar huis verstopte en veilig de stad uit wist te krijgen, dus door haar daden. 26Zoals een lichaam zonder geest dood is, zo is ook geloof zonder daden dood.