Waebrania 3 – NEN & HTB

Kiswahili Contemporary Version (Neno: Bibilia Takatifu)

Waebrania 3:1-19

Yesu Ni Mkuu Kuliko Mose

13:1 Ebr 2:11; Rum 8:28; 2:17; 1Tim 6:12; Ebr 4:14; 10:23Kwa hiyo ndugu watakatifu, mnaoshiriki mwito wa mbinguni, mtafakarini Yesu, mtume na Kuhani Mkuu wa ukiri wetu. 23:2 Hes 12:7; Ebr 3:5Alikuwa mwaminifu kwa yeye aliyemweka, kama vile Mose alivyokuwa mwaminifu katika nyumba yote ya Mungu. 33:3 Kum 34:12; Zek 6:12; Mt 16:18Yesu ameonekana anastahili heshima kubwa kuliko Mose, kama vile mjenzi wa nyumba alivyo wa heshima kubwa kuliko nyumba yenyewe. 43:4 Efe 2:10; 3:9; Ebr 1:2; Mwa 1:1Kwa kuwa kila nyumba hujengwa na mtu fulani, lakini Mungu ni mjenzi wa kila kitu. 53:5 Kut 14:31; Ebr 3:2; Hes 12:7; Kum 3:24; 8:15; 18:9; Yos 1:2; 8:31Basi Mose kama mtumishi alikuwa mwaminifu katika nyumba yote ya Mungu, akishuhudia kwa yale ambayo yangetamkwa baadaye. 63:6 Ebr 1:2; 6:11, 18, 19; 7:19; 11:1; 1Kor 3:16; 1Tim 3:15; Rum 11:22; 5:2; Hes 4:14Lakini Kristo ni mwaminifu kama Mwana katika nyumba ya Mungu. Sisi ndio nyumba yake, kama tutashikilia sana ujasiri wetu na tumaini tunalojivunia.

Onyo Dhidi Ya Kutokuamini

73:7 Mdo 28:25; Ebr 9:8; 10:15Kwa hiyo, kama Roho Mtakatifu asemavyo:

“Leo, kama mkiisikia sauti yake,

83:8 Ebr 3:15; 4:7msiifanye mioyo yenu migumu,

kama mlivyofanya katika uasi,

wakati ule wa kujaribiwa jangwani,

93:9 Hes 14:33; Kum 1:3; Mdo 7:36ambapo baba zenu walinijaribu na kunipima

ingawa kwa miaka arobaini

walikuwa wameyaona matendo yangu.

10Hiyo ndiyo sababu nilikasirikia kizazi kile,

nami nikasema, ‘Siku zote mioyo yao imepotoka,

nao hawajazijua njia zangu.’

113:11 Kum 1:34, 35; Ebr 4:3, 5; Za 95:7-11Hivyo nikatangaza kwa kiapo katika hasira yangu,

‘Kamwe hawataingia rahani mwangu.’ ”

123:12 Mt 16:16Ndugu zangu, angalieni, asiwepo miongoni mwenu mtu mwenye moyo mwovu usioamini, unaojitenga na Mungu aliye hai. 133:13 Ebr 10:24, 25; Yer 17:9; Efe 4:22Lakini mtiane moyo mtu na mwenzake kila siku, maadamu iitwapo Leo, ili asiwepo hata mmoja wenu mwenye kufanywa mgumu kwa udanganyifu wa dhambi. 143:14 Efe 3:12; Ebr 3:6Kwa kuwa tumekuwa washiriki wa Kristo, kama tukishikamana tu kwa uthabiti na tumaini letu la kwanza hadi mwisho. 153:15 Za 95:7, 8; Ebr 4:7; 3:7, 8Kama ilivyonenwa:

“Leo, kama mkiisikia sauti yake,

msiifanye mioyo yenu migumu

kama mlivyofanya wakati wa kuasi.”

16Basi ni nani waliosikia lakini bado wakaasi? Je, si wale wote waliotoka Misri wakiongozwa na Mose? 17Lakini ni nani aliowakasirikia miaka arobaini? Je, si wale waliofanya dhambi ambao miili yao ilianguka jangwani? 18Ni nani hao ambao Mungu aliapa kuwa kamwe hawataingia rahani mwake isipokuwa ni wale waliokataa kutii? 19Hivyo tunaona kwamba hawakuweza kuingia kwa sababu ya kutokuamini kwao.

Het Boek

Hebreeën 3:1-19

Het is nu tijd om naar God te luisteren

1Broeders en zusters, God heeft u voor Zichzelf afgezonderd en u uitgekozen om u met ons een hemelse bestemming te geven. Daarom wil ik dat u uw aandacht richt op Jezus, de apostel van God en de hogepriester van ons geloof. 2Want Jezus is trouw aan God, die Hem als hogepriester heeft aangesteld, zoals ook Mozes trouw was aan zijn opdracht in het huis van God. 3Maar Jezus heeft een veel grotere heerlijkheid dan Mozes, zoals een man die een mooi huis bouwt meer eer krijgt dan het huis. 4Mensen kunnen huizen bouwen, maar God heeft alles gemaakt. 5Nu deed Mozes zijn werk in het huis van God wel goed, maar hij was toch niet meer dan een knecht, zijn werk was vooral een verwijzing naar wat er later zou gebeuren.

6Maar Christus, Gods trouwe Zoon, heeft het volledige beheer over het huis van God. En dat huis zijn wij, de christenen, als wij tenminste tot het einde toe volhouden en met blijdschap op de Here blijven vertrouwen.

7Omdat Christus zo groot is, zegt de Heilige Geest: ‘Luister vandaag naar wat Hij u zegt 8en sluit uw hart niet af voor Hem zoals de mensen indertijd in de woestijn deden. 9Uw voorouders daagden God uit, toen zij veertig jaar in de woestijn verbleven, en zij stelden Mij op de proef, hoewel zij hadden gezien wat Ik voor hen gedaan heb. 10Daarom ergerde Ik Mij aan hen en zei Ik: “Dit volk loopt steeds weer van Mij weg, het wil Mij niet volgen.” 11Daarom heb Ik in mijn toorn gezworen dat zij geen rust bij Mij zouden vinden.’

12Pas er dus voor op, broeders en zusters, dat geen van u slecht en ongelovig wordt, doordat hij zich in zijn hart van de levende God afkeert. 13U moet hier elke dag met elkaar over spreken, nu er nog de tijd voor is, want niemand van u mag zich door de betovering van de zonde laten verharden, zodat hij niet meer naar God luistert. 14Als wij Christus van het begin tot het einde trouw blijven, delen wij in alles wat Hij heeft. 15Maar dat geldt al voor nú! Vergeet nooit deze waarschuwing: ‘Luister vandaag naar wat Hij u zegt en sluit uw hart niet af voor Hem zoals de mensen indertijd deden.’

16En over welke mensen spreek ik hier? Wie kwamen, nadat zij God hadden horen spreken, tegen Hem in opstand? Dat waren de mensen die onder leiding van Mozes uit Egypte trokken. 17Wie werden door de toorn van God getroffen, al die veertig jaar? Dezelfde mensen die tegen Hem zondigden en daardoor in de woestijn moesten sterven. 18En tegen wie sprak God toen Hij onder ede verklaarde dat zij nooit de rust en vrede zouden krijgen die Hij zijn volk beloofd had? Natuurlijk tegen al die mensen die Hem ongehoorzaam waren. 19En waarom konden zij die rust en vrede niet krijgen? Omdat zij Hem niet wilden vertrouwen.