Mithali 30 – NEN & HTB

Kiswahili Contemporary Version (Neno: Bibilia Takatifu)

Mithali 30:1-33

Misemo Ya Aguri

130:1 Mit 22:17Misemo ya Aguri mwana wa Yake, usia:

Huyu mtu alimwambia Ithieli,

naam, kwa Ithieli na kwa Ukali:

230:2 Za 73:22“Mimi ni mjinga kuliko wanadamu wote;

sina ufahamu wa kibinadamu.

330:3 Mit 9:10Sijajifunza hekima,

wala sina maarifa ya kumjua yeye Aliye Mtakatifu.

430:4 Kum 30:12; Ufu 19:12; Yn 3:13; Ay 26:8; Efe 4:7-10Ni nani ameshapanda mbinguni na kushuka?

Ni nani ameshakusanya upepo

kwenye vitanga vya mikono yake?

Ni nani ameshafungia maji kwenye nguo yake?

Ni nani ameimarisha miisho yote ya dunia?

Jina lake ni nani, na mwanawe anaitwa nani?

Niambie kama unajua!

530:5 Za 18:30; 12:6; 84:11“Kila neno la Mungu ni kamilifu;

yeye ni ngao kwa wale wanaomkimbilia.

630:6 Kum 12:32; Ufu 22:18Usiongeze kwenye maneno yake,

ama atakukemea na kukuthibitisha kuwa mwongo.

7“Ninakuomba vitu viwili, Ee Bwana;

usininyime kabla sijafa:

830:8 Mt 6:18Uutenge mbali nami udanganyifu na uongo;

usinipe umaskini wala utajiri,

bali unipe chakula cha kunitosha kila siku.

930:9 Neh 9:25; Kum 6:12; 8:12; Yos 24:27; Hos 13:6Nisije nikawa na vingi vya kuzidi nikakukana

na kusema, ‘Bwana ni nani?’

Au nisije nikawa maskini nikaiba,

nami nikaliaibisha jina la Mungu wangu.

10“Usimchongee mtumishi kwa bwana wake,

asije akakulaani, ukapatilizwa kwalo.

1130:11 Mit 20:20“Wako watu wale ambao huwalaani baba zao

na wala hawawabariki mama zao;

1230:12 Lk 18:11; Mit 16:2; Yer 2:23-35wale ambao ni safi machoni pao wenyewe

kumbe hawakuoshwa uchafu wao;

1330:13 Ay 41:34wale ambao daima macho yao ni ya kiburi,

ambao kutazama kwao ni kwa dharau;

1430:14 Ay 24:9; 29:17; Za 14:4; 57:4; Amo 8:4; Mik 2:2wale ambao meno yao ni panga

na ambao mataya yao yamewekwa visu

kuwaangamiza maskini katika nchi,

na wahitaji kutoka miongoni mwa wanadamu.

1530:15 Mit 27:20“Mruba anao binti wawili waliao,

‘Nipe! Nipe!’

“Kuna vitu vitatu visivyotosheka kamwe,

naam, viko vinne visivyosema, ‘Yatosha!’:

1630:16 Isa 5:14; Hab 2:5Ni kaburi, tumbo lisilozaa,

nchi isiyoshiba maji kamwe,

na moto, usiosema kamwe, ‘Yatosha!’

1730:17 Kum 21:18-21; Mit 20:20; Law 20:9; Ay 15:23“Jicho lile limdhihakilo baba,

lile linalodharau kumtii mama,

litangʼolewa na kunguru wa bondeni,

litaliwa na tai.

18“Kuna vitu vitatu vinavyonishangaza sana,

naam, vinne nisivyovielewa:

19Ni mwendo wa tai katika anga,

mwendo wa nyoka juu ya mwamba,

mwendo wa meli katika maji makuu ya bahari,

nao mwendo wa mtu pamoja na msichana.

2030:20 Mit 5:6“Huu ndio mwendo wa mwanamke mzinzi,

hula akapangusa kinywa chake na kusema,

‘Sikufanya chochote kibaya.’

21“Kwa mambo matatu nchi hutetemeka,

naam, kwa mambo manne haiwezi kuvumilia:

2230:22 Mit 19:10; 29:2; Mhu 10:7Mtumwa awapo mfalme,

mpumbavu ashibapo chakula,

23mwanamke asiyependwa aolewapo,

naye mtumishi wa kike achukuapo nafasi ya bibi yake.

24“Vitu vinne duniani vilivyo vidogo,

lakini vina akili nyingi sana:

2530:25 Mit 6:6-8Mchwa ni viumbe wenye nguvu ndogo,

hata hivyo hujiwekea akiba ya chakula chao wakati wa kiangazi.

2630:26 Za 104:18Pelele ni viumbe vyenye uwezo mdogo

hata hivyo hujitengenezea nyumba zao kwenye miamba.

2730:27 Kut 10:4Nzige hawana mfalme,

hata hivyo huenda pamoja vikosi vikosi.

28Mjusi anaweza kushikwa kwa mkono,

hata hivyo huonekana katika majumba ya kifalme.

29“Viko vitu vitatu ambavyo vinapendeza katika mwendo wao,

naam, vinne ambavyo hutembea kwa mwendo wa madaha:

30simba, mwenye nguvu miongoni mwa wanyama,

asiyerudi nyuma kwa chochote;

31jogoo atembeaye kwa maringo, pia beberu,

naye mfalme pamoja na jeshi lake lililomzunguka.

3230:32 Ay 21:5; 29:9; Mhu 8:3; Mik 7:16“Ikiwa umefanya upumbavu na ukajitukuza mwenyewe,

au kama umepanga mabaya,

basi funika mdomo wako na mkono wako.

33Kwa maana kama vile kusukasuka maziwa hutoa siagi,

na pia kule kufinya pua hutoa damu,

kadhalika kuchochea hasira hutokeza ugomvi.”

Het Boek

Spreuken 30:1-33

1Dit zijn de woorden van Agur, de zoon van Jake—het zijn woorden van God. De strijder zegt: ‘God, ik heb zoveel moeite gedaan, ik kan niet meer!

2Ik schiet tegenover iedereen tekort en het ontbreekt mij aan verstand.

3Ik heb geen wijsheid verkregen en begrijp ook niets van alles wat heilig is.’

4Wie ging er naar de hemel en kwam weer terug? Wie houdt de wind stevig vast? Wie heeft al het water in een mantel gebonden? Wie gaf de aarde haar vorm en omtrek? Hoe heet Hij en hoe heet zijn Zoon? Zeg het mij als u het weet.

5Gods woorden zijn puur en zuiver, Hij beschermt ieder die op Hem vertrouwt.

6Voeg niets aan zijn woorden toe, want dan straft Hij u, omdat u een leugenaar bent.

7God, ik heb twee dingen aan U gevraagd en geef mij die alstublieft voordat ik sterf:

8houd ongeloof en leugens bij mij weg, geef mij armoe noch rijkdom, maar alleen wat ik nodig heb.

9Want als ik verzadigd zou zijn, zou ik U misschien verloochenen door te zeggen: ‘Wie is de Here?’ En als ik arm was, zou ik misschien gaan stelen en daardoor uw naam oneer aandoen.

10Klaag een knecht niet aan bij zijn meester, anders vervloekt hij u misschien en beschouwt God u als schuldig.

11Er zijn mensen die hun ouders vervloeken,

12mensen die zichzelf goed vinden, maar in werkelijkheid zondig zijn,

13mensen die hooghartig om zich heen kijken en anderen verachten,

14mensen die hun tanden als zwaarden en hun kiezen als messen gebruiken, om daarmee de noodlijdenden en de armen te vermalen.

15De bloedzuiger heeft twee dochters: ze zijn onverzadigbaar en willen steeds meer. Drie dingen zijn absoluut niet te verzadigen, voor de volgende vier dingen is het nooit genoeg:

16het graf, een onvruchtbare baarmoeder, de aarde die nooit genoeg water heeft, en het vuur. Geen van die vier zegt ooit: ‘Nu is het genoeg.’

17Het oog waaruit minachting voor een vader spreekt of dat opstandig kijkt naar een moeder, wordt uitgepikt door de raven bij de beek, wordt voedsel voor de jonge adelaars.

18Veel dingen zijn voor mij onbegrijpelijk, de volgende vier kan ik niet bevatten:

19een adelaar die hoog aan de hemel zweeft, een slang die moeiteloos over een gladde rots kruipt, een schip dat veilig door de golven vaart en wat gebeurt tussen een man en zijn jonge vrouw.

20En minstens zo onbegrijpelijk is het gedrag van een vrouw die overspel pleegt: zij zondigt, kleedt zich weer aan en zegt: ‘Ik heb niets verkeerds gedaan.’

21Mensen hebben een afschuw van veel dingen en de volgende vier dingen zijn onverdraaglijk:

22een knecht die macht krijgt, een dwaas die in weelde leeft,

23een verbitterde vrouw die toch trouwt en een dienares die de plaats van haar meesteres inneemt.

24De volgende vier zijn weliswaar klein, maar hebben van God grote wijsheid gekregen:

25de mieren hebben weliswaar geen verstand, maar zijn toch zo verstandig in de zomer hun voedsel te verzamelen,

26klipdassen mogen dan redeloze dieren zijn, maar hebben wel hun hol in de rotsen,

27hoewel sprinkhanen geen leider hebben, trekken zij op in geordende groepen,

28de hagedis is met de hand te pakken, maar leeft zelfs in koninklijke paleizen.

29Er zijn veel indrukwekkende dingen op aarde, de volgende vier bijvoorbeeld:

30een oude leeuw, een bejaarde koning der dieren die voor niemand aan de kant gaat,

31een soepel rennende windhond, een trotse bok en een onoverwinnelijke koning.

32Hebt u in uw woede dwaas gehandeld of hebt u kwaad in de zin, zwijg dan en voer uw plan niet uit!

33Want door melk te karnen ontstaat boter, door te hard op de neus te drukken ontstaat een bloedneus en door woede op te wekken ontstaat ruzie.