2 Wakorintho 3 – NEN & HTB

Kiswahili Contemporary Version (Neno: Bibilia Takatifu)

2 Wakorintho 3:1-18

Wahudumu Wa Agano Jipya

13:1 Rum 16:1; 2Kor 5:12; 10:12-18; 12:11; Mdo 18:17; Rum 16:1; 1Kor 3:16Je, tunaanza tena kujisifu wenyewe? Au tunahitaji kupata barua za utambulisho kwenu au kutoka kwenu, kama watu wengine? 23:2 1Kor 9:2Ninyi wenyewe ndio barua yetu iliyoandikwa katika mioyo yetu, inayojulikana na kusomwa na kila mtu. 33:3 Mt 16:16; Kut 24:12; 31:18; 32:15-16; Mit 3:3; 7:3; Yer 31:33; Eze 36:26Nanyi mwadhihirisha wazi kwamba ninyi ni barua itokayo kwa Kristo, matokeo ya huduma yetu, ambayo haikuandikwa kwa wino bali kwa Roho wa Mungu aliye hai, si katika vibao vya mawe, bali katika vibao ambavyo ni mioyo ya wanadamu.

43:4 Efe 3:12Hili ndilo tumaini tulilo nalo mbele za Mungu kwa njia ya Kristo. 53:5 2Kor 2:16; 1Kor 15:10Si kwamba sisi tunafikiri kuwa tunaweza kufanya jambo lolote wenyewe, lakini nguvu yetu inatoka kwa Mungu. 63:6 Lk 22:20; Rum 2:29; 7:6; Yn 6:63Ndiye alituwezesha sisi kuwa wahudumu wa Agano Jipya: si wa andiko, bali wa Roho; kwa kuwa andiko huua bali Roho hutia uzima.

Utukufu Wa Agano Jipya

73:7 Rum 4:15; Kut 34:29-35; Isa 42:21Basi ikiwa ile huduma iliyoleta mauti, iliyoandikwa kwa herufi juu ya jiwe ilikuja kwa utukufu, hata Waisraeli wakawa hawawezi kuutazama uso wa Mose kwa sababu ya ule utukufu wake ingawa ulikuwa ni wa kufifia, 83:8 Gal 3; 5; 3:2je, huduma ya Roho haitakuwa na utukufu zaidi? 93:9 Kum 27:26; Rum 1:17; 3:21-22Ikiwa huduma ile inayowahukumu wanadamu ina utukufu, je, ile huduma iletayo haki haitakuwa ya utukufu zaidi? 103:10 Kut 34:29Kwa maana kile kilichokuwa na utukufu sasa hakina utukufu ukilinganisha na huu utukufu unaozidi wa Agano Jipya. 11Ikiwa kile kilichokuwa kinafifia kilikuja kwa utukufu, je, si zaidi utukufu wa kile kinachodumu?

123:12 Rum 5:4-5; 8:24-25; Mdo 4:29Kwa hiyo, kwa kuwa tunalo tumaini hili, tuna ujasiri sana. 133:13 Kut 34:33; 2Kor 3:7; Kut 34:35; Rum 10:4Sisi si kama Mose, ambaye ilimpasa kuweka utaji ili kufunika uso wake ili Waisraeli wasiuone ule mngʼao uliokuwa juu yake hadi ulipofifia na hatimaye kutoweka. 143:14 Rum 11:7-8; 2Kor 4:4; Mdo 13:15; 15:21Lakini akili zao zilipumbazwa, kwa maana mpaka leo utaji ule ule hufunika wakati Agano la Kale linasomwa. Huo utaji haujaondolewa, kwa maana ni katika Kristo peke yake unaondolewa. 153:15 Rum 11:23; Kut 34:35; Isa 25:7Hata leo Sheria ya Mose inaposomwa, utaji hufunika mioyo yao. 163:16 Rum 11:23; Kut 34:34; Isa 25:7Lakini wakati wowote mtu anapomgeukia Bwana, utaji unaondolewa. 17Basi Bwana ndiye Roho. Mahali alipo Roho wa Bwana hapo pana uhuru. 183:18 1Kor 13:12; Yn 17:22-24; 2Kor 4:4-6; Rum 8:29Nasi sote, tukiwa na nyuso zisizotiwa utaji tunadhihirisha utukufu wa Bwana, kama kwenye kioo. Nasi tunabadilishwa ili tufanane naye, toka utukufu hadi utukufu mkuu zaidi, utokao kwa Bwana, ambaye ndiye Roho.

Het Boek

2 Korinthiërs 3:1-18

Gods nieuwe verbond

1Moeten wij onszelf bij u aanbevelen? Of moeten wij, net als sommigen dat doen, een getuigschrift voor u meebrengen? Of dat aan u vragen? 2De enige brief die wij hebben, bent uzelf, een brief die in ons hart gegrift is. Door de verandering in uw leven kan iedereen zien dat wij een goed werk onder u hebben gedaan. 3Men kan zien dat u een brief van Christus bent, die door ons geschreven is, niet een brief met pen en inkt geschreven of in steen gebeiteld, maar een brief die door de Heilige Geest in harten van mensen gegrift is. 4Wij durven dit alleen maar over onszelf te zeggen, omdat wij er dankzij Christus op vertrouwen dat God ons zal helpen het waar te maken. 5Wij denken niet zelf iets van blijvende waarde te kunnen doen. Onze kracht en de resultaten komen alleen van God. 6Hij heeft ons geholpen anderen over zijn nieuwe verbond te vertellen. Dit is geen verbond door de wet, maar door de Heilige Geest. Want hoe men ook probeert de wet van God te houden, het eindigt altijd met de dood. Door de Heilige Geest komt er leven.

7Toch begon het oude verbond, dat tot de dood leidde, met zoʼn stralend licht, dat de Israëlieten het niet konden verdragen naar Mozes te kijken. Want terwijl hij hun de wet gaf die zij moesten gehoorzamen, straalde zijn gezicht door de aanwezigheid van God. Maar dat was van voorbijgaande aard. 8Moeten wij dan niet een veel grotere glans verwachten, nu de Heilige Geest leven geeft? 9Als het verbond dat tot veroordeling leidt al zoʼn glans gaf, hoeveel meer moet dan de glans van het verbond zijn dat de mensen bij God brengt? 10Sterker nog: de glans die van Mozesʼ gezicht afstraalde, was een flauw schijnsel vergeleken bij de schitterende glans van het nieuwe verbond. 11Dus, als het oude verbond, dat toch weer zou verdwijnen, al een hemelse glans had, hoeveel sterker moet dan de glans van Gods nieuwe verbond zijn, omdat dat blijvend is.

12Omdat wij hiernaar uitzien, kunnen wij Gods boodschap met grote vrijmoedigheid brengen. 13Dat is een groot verschil met Mozes, die een doek over zijn hoofd droeg, zodat de Israëlieten niet zouden zien dat de glans langzaam van zijn gezicht verdween. 14Niet alleen het gezicht van Mozes was bedekt, maar ook de gedachten en het inzicht van de mensen. Zelfs nu nog ligt er een sluier over de Boeken van het oude verbond wanneer ze worden voorgelezen. Deze sluier wordt alleen weggenomen door het geloof in Jezus Christus. 15Ja, ook in deze tijd zijn zij verblind, als zij lezen wat Mozes geschreven heeft. 16Maar als iemand zich tot de Here bekeert, wordt die sluier weggenomen. 17De Here is de Geest, die leven geeft en waar Hij is, is vrijheid. 18Wij, gelovigen, hebben geen sluier over ons gezicht. Wij zijn net spiegels, die het schitterende licht van de Here weerspiegelen. Terwijl zijn Geest in ons werkt, gaan wij steeds meer op Hem lijken.