Marcos 4 – NVI & HTB

Nueva Versión Internacional

Marcos 4:1-41

Parábola del sembrador

4:1-12Mt 13:1-15; Lc 8:4-10

4:13-20Mt 13:18-23; Lc 8:11-15

1De nuevo comenzó Jesús a enseñar a la orilla del lago. La multitud que se reunió para verlo era tan grande que él subió a una barca en el lago y allí se sentó, mientras toda la gente se quedaba en la orilla. 2Entonces se puso a enseñarles muchas cosas por medio de parábolas y, como parte de su instrucción, les dijo: 3«¡Pongan atención! Un sembrador salió a sembrar. 4Sucedió que, al esparcir él las semillas, una parte cayó junto al camino, llegaron los pájaros y se la comieron. 5Otra parte cayó en terreno pedregoso, sin mucha tierra. Esas semillas brotaron pronto porque la tierra no era profunda; 6pero cuando salió el sol, las plantas se marchitaron y por no tener raíz se secaron. 7Otra parte de las semillas cayó entre espinos que, al crecer, ahogaron las plantas y no dieron fruto. 8Pero las otras semillas cayeron en buen terreno. Brotaron, crecieron y produjeron una cosecha que rindió hasta treinta, sesenta y cien veces más.

9»El que tenga oídos para oír, que oiga», añadió Jesús.

10Cuando se quedó solo, los doce y los que estaban alrededor de él hicieron preguntas sobre las parábolas.

11Él contestó:

«A ustedes se les ha concedido conocer el misterio del reino de Dios; pero a los de afuera todo les llega por medio de parábolas, 12para que

»“por mucho que vean, no perciban;

por mucho que oigan, no entiendan;

no sea que se conviertan y sean perdonados”.4:12 Is 6:9,10.

13»¿No entienden esta parábola? —continuó Jesús—. ¿Cómo podrán, entonces, entender las demás? 14El sembrador siembra la palabra. 15Algunos son como lo sembrado junto al camino, donde se siembra la palabra. Tan pronto como la oyen, viene Satanás y les quita la palabra sembrada en ellos. 16Otros son como lo sembrado en terreno pedregoso: cuando oyen la palabra, de inmediato la reciben con alegría, 17pero como no tienen raíz, duran poco tiempo. Cuando surgen problemas o persecución a causa de la palabra, enseguida se apartan de ella. 18Otros son como lo sembrado entre espinos: oyen la palabra, 19pero las preocupaciones de esta vida, el engaño de las riquezas y muchos otros malos deseos entran hasta ahogar la palabra, de modo que esta no llega a dar fruto. 20Pero otros son como lo sembrado en buen terreno: oyen la palabra, la aceptan y producen una cosecha que rinde treinta, sesenta y hasta cien veces más».

Una lámpara en una repisa

21También dijo: «¿Acaso se trae una lámpara para ponerla debajo de una vasija o debajo de la cama? ¿No es, por el contrario, para ponerla en un candelero? 22No hay nada escondido que no esté destinado a descubrirse; tampoco hay nada oculto que no esté destinado a ser revelado públicamente. 23El que tenga oídos para oír, que oiga.

24»Pongan mucha atención —añadió—. Con la medida con que midan a otros, se les medirá a ustedes y aún más se les añadirá. 25Al que tiene se le dará más; al que no tiene hasta lo que tiene se le quitará».

Parábola de la semilla que crece

26Jesús continuó: «El reino de Dios se parece a quien esparce semilla en la tierra. 27Sin que este sepa cómo, y ya sea que duerma o esté despierto, día y noche brota y crece la semilla. 28La tierra da fruto por sí sola; primero el tallo, luego la espiga y después el grano lleno en la espiga. 29Tan pronto como el grano está maduro, se mete la hoz, pues ha llegado el tiempo de la cosecha».

Parábola del grano de mostaza

4:30-32Mt 13:31-32; Lc 13:18-19

30También dijo: «¿Con qué vamos a comparar el reino de Dios? ¿Qué parábola podemos usar para describirlo? 31Es como una semilla de mostaza: cuando se siembra en la tierra, es la semilla más pequeña que hay, 32pero una vez sembrada crece hasta convertirse en la más grande de las hortalizas, y echa ramas tan grandes que las aves pueden anidar bajo su sombra».

33Y con muchas parábolas semejantes les enseñaba Jesús la palabra hasta donde podían entender. 34No decía nada sin emplear parábolas. Pero cuando estaba a solas con sus discípulos, les explicaba todo.

Jesús calma la tormenta

4:35-41Mt 8:18,23-27; Lc 8:22-25

35Ese día al anochecer dijo a sus discípulos:

—Crucemos al otro lado.

36Dejaron a la multitud y se lo llevaron en la barca donde estaba. También lo acompañaban otras barcas. 37Se desató entonces una fuerte tormenta y las olas azotaban tanto la barca que ya comenzaba a inundarse. 38Mientras tanto, Jesús estaba en la popa, durmiendo sobre un cabezal, así que los discípulos lo despertaron.

—¡Maestro! —gritaron—, ¿no te importa que nos ahoguemos?

39Él se levantó, reprendió al viento y ordenó al mar:

—¡Silencio! ¡Cálmate!

El viento se calmó y todo quedó completamente tranquilo.

40—¿Por qué tienen tanto miedo? —dijo a sus discípulos—. ¿Todavía4:40 Todavía. Var. Cómo es que. no tienen fe?

41Ellos estaban espantados y se decían unos a otros:

—¿Quién es este que hasta el viento y el mar le obedecen?

Het Boek

Marcus 4:1-41

Gelijkenissen van Jezus

1Toen Jezus weer bij het meer was, kwamen er zoveel mensen naar Hem luisteren dat Hij in een boot ging zitten. Van daaruit sprak Hij verder tot de vele mensen die op de oever stonden. 2Om duidelijk te maken wat Hij bedoelde, vertelde Jezus gewoonlijk een gelijkenis. Dat deed Hij nu ook.

3‘Luister,’ zei Hij, ‘een boer ging naar zijn land om te zaaien. 4Daarbij viel er wat zaad op het pad. De vogels kwamen erop af en pikten het weg. 5Er viel ook zaad op plaatsen waar veel stenen in de grond zaten. Daar lag maar een dun laagje aarde. Het zaad kwam daardoor wel vlug op, 6maar toen de felle zon ging schijnen, verschroeide het jonge groen. Het ging dood, omdat het nauwelijks wortels had. 7Ander zaad viel tussen de distels. De distels overwoekerden de planten, zodat er geen vrucht aan kwam. 8Maar het zaad dat in goede grond viel, kwam mooi op. Het werd rijp en gaf een grote opbrengst. Wel dertig, zestig en honderd keer zoveel als was gezaaid. 9Onthoud dit goed!’

10Later waren zijn twaalf leerlingen en enkele anderen met Hem alleen. Zij vroegen wat Hij met die gelijkenis bedoelde. 11Jezus antwoordde: ‘Jullie mogen weten wat het geheim van het Koninkrijk van God is, maar aan de mensen die er buiten staan, vertel Ik erover met behulp van gelijkenissen. 12Er staat immers geschreven: “Hun ogen zitten dicht en hun oren zijn doof. Daarom zullen zij niets zien, horen of begrijpen. Daarom kunnen zij niet naar God terugkeren, want dan zou Hij hen vergeven.” 13Dus jullie begrijpen de gelijkenis niet? Hoe zullen jullie dan mijn andere verhalen begrijpen? 14De boer is hij die Gods woord bekendmaakt. 15Het zaad dat op het pad terechtkomt, zijn de mensen die wel het woord van God horen, maar het meteen weer vergeten. De duivel neemt Gods woord weg zodra het gezaaid is.

16Het zaad dat op steenachtige grond terechtkomt, zijn de mensen die het woord van God horen en meteen erg enthousiast zijn. 17Maar het schiet geen wortel bij hen, ze zijn oppervlakkig. Als zij door hun enthousiasme over Gods woord problemen krijgen, moeten zij er ineens niets meer van hebben. 18Het zaad dat tussen de distels terechtkomt, zijn de mensen die het woord van God horen en er ook in geloven. 19Maar de zorgen van het leven, de zinloze jacht naar rijkdom en het verlangen naar allerlei andere dingen krijgen de overhand, en zo doen deze mensen niets met wat zij hebben gehoord. 20Maar het zaad dat in goede grond terechtkomt, stelt de mensen voor die het woord van God horen, er met hun hele hart in geloven en er ook wat mee doen. Het zaad brengt vrucht voort in hun leven, tot dertig, zestig en wel honderd keer zoveel als er is gezaaid.’

21Daarna zei Jezus: ‘Als je een lamp aansteekt, zet je er toch geen emmer overheen? En je verstopt hem ook niet onder een bed. Je zet hem juist op een standaard. 22Zo zal alles wat geheim of verborgen is, eens aan het licht komen. 23Onthoud dat goed!

24Let goed op wat je nu hoort. God zal je geven naar de maat waarmee je zelf meet. 25Ja, nog meer. Want wie iets heeft, zal er veel bij krijgen. Maar wie niets heeft, zal ook nog kwijtraken wat hij meent te hebben.

26Het Koninkrijk van God kan vergeleken worden met een boer die zijn land inzaaide. 27Na verloop van tijd kwam het zaad op. 28Het groeide vanzelf zonder dat de boer er iets aan deed. Eerst kwamen er jonge halmpjes uit de grond. Later kregen ze aren. Ten slotte kwamen er dikke, volle graankorrels in de aren. 29Zodra het graan rijp was, nam de boer zijn sikkel en haalde de oogst binnen.

30Waarmee kunnen wij het Koninkrijk van God nog meer vergelijken? Wat zal Ik zeggen? 31Het lijkt op een mosterdzaadje. Hoewel dat een heel klein zaadje is, wordt het toch een erg grote struik. 32Er komen zulke grote takken aan dat de vogels eronder schuilen en erin kunnen nestelen.’ 33Hij vertelde hun veel van zulke gelijkenissen. Anders zouden zij Hem niet begrijpen. 34Als Hij hun iets wilde leren, deed Hij dat trouwens altijd door een gelijkenis te vertellen. Maar als Hij met zijn leerlingen alleen was, legde Hij hun alles uit.

35Toen het avond werd, zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, wij gaan naar de overkant van het meer.’ 36Zij lieten de mensen achter, stapten bij Jezus in de boot en staken van wal. Er gingen nog enkele boten met hen mee. 37Terwijl zij op het meer waren, stak er een vreselijke storm op. De opgezweepte golven sloegen over de boot. Er kwam zoveel water in dat die bijna zonk. 38Jezus lag rustig achterin de boot te slapen met zijn hoofd op een kussen. In paniek maakten zij Hem wakker en schreeuwden: ‘Meester, kan het U niets schelen dat wij vergaan!’ 39Hij stond op en riep tegen de wind dat hij stil moest zijn. Tegen de golven zei Hij: ‘Kalm, wees rustig.’ De wind ging liggen en de golven bedaarden. Even later was op het water zelfs geen rimpeltje meer te zien. 40‘Waarom waren jullie zo bang?’ vroeg Jezus. ‘Hebben jullie nu nog geen vertrouwen in Mij?’ 41Vol ontzag zeiden zij tegen elkaar: ‘Wie is Hij eigenlijk? Zelfs de wind en de golven doen wat Hij zegt.’