Yeremiya 15 – LCB & HTB

Luganda Contemporary Bible

Yeremiya 15:1-21

Yuda Wakuzikirira

115:1 a Kuv 32:11; Kbl 14:13-20 b 1Sa 7:9 c Yer 7:16; Ez 14:14, 20 d 2Bk 17:20Awo Mukama n’alyoka aŋŋamba nti, “Musa ne Samwiri ne bwe bandiyimiridde okunneegayirira, sandisonyiye bantu bano. Bagobe okuva mu maaso gange, banviire. 215:2 a Yer 43:11 b Yer 14:12 c Kub 13:10Era bwe bakubuuza nti, ‘Tunaagenda wa?’

“Bagambe nti, ‘Kino Mukama kyagamba nti,

Ab’okuttibwa bagenda kuttibwa,

n’ab’ekitala bafe ekitala, n’ab’enjala bafe enjala,

n’ab’okuwambibwa bawambibwe.’

315:3 a Lv 26:16 b Ma 28:26 c Lv 26:22; Ez 14:21“Ndiweereza engeri nnya ez’okubazikiriza,” bw’ayogera Mukama. “Ekitala kya kufumita, embwa zikulule, ebinyonyi eby’omu bbanga n’ensolo ez’omu nsiko zirye n’okuzikiriza. 415:4 a Yer 24:9; 29:18 b Ma 28:25 c 2Bk 21:2; 23:26-27Era ndibawaayo babeetamwe eruuyi n’eruuyi mu bwakabaka bwonna obw’omu nsi olw’ekyo Manase mutabani wa Keezeekiya kabaka wa Yuda kye yakola mu Yerusaalemi.

515:5 Is 51:19; Yer 13:14; 21:7; Nak 3:7“Ani alikukwatirwa ekisa ggwe Yerusaalemi?

Oba ani alikukungubagira?

Oba ani alikyama okubuuza ebikufaako?

615:6 a Yer 6:19; 7:24 b Zef 1:4Mwanneegaana,” bw’ayogera Mukama.

“Temutya kudda nnyuma.

Noolwekyo mbagololeddeko omukono gwange

ne mbazikiriza.

Sikyasobola

kukukwatirwa kisa.

715:7 Yer 18:21Era ndibakuŋŋunta n’ekitiiyo eky’amannyo

mu miryango gy’ebibuga eby’omu nsi.

Ndizikiriza abantu bange ne mbamalawo

kubanga tebaaleka makubo gaabwe.

815:8 Yer 6:4Bannamwandu beeyongedde obungi

okusinga n’omusenyu gw’ennyanja.

Mu ttuntu mbaleetedde omuzikiriza

amalewo ababazaalira abalenzi abato.

Mbakubiddewo

obubalagaze n’entiisa.

915:9 a 1Sa 2:5 b Yer 21:7Eyazaala omusanvu ayongobedde,

awejjawejja.

Enjuba ye egudde nga bukyali misana,

amaanyi gamuwedde, ensonyi zimukutte, awuunze, awuubadde.

N’abo abawonyeewo ndi wa kubasogga ekitala,

mu maaso ga balabe baabwe,”

bwayogera Mukama.

1015:10 a Yob 3:1 b Yer 1:19 c Lv 25:36Zinsanze, mmange lwaki wanzaala

omuntu eggwanga lyonna gwe lirwanyisa ne likuluusanya?

Siwolanga wadde okweyazika,

kyokka buli muntu ankolimira.

1115:11 a Yer 40:4 b Yer 21:1-2; 37:3; 42:1-3Mukama agamba nti,

“Ddala ndikununula olw’ekigendererwa ekirungi,

ddala ndireetera abalabe bo okukwegayirira,

mu biseera eby’okuluma obujiji, mu biseera eby’akabi.

1215:12 Yer 28:14“Omusajja ayinza okumenya ekikomo

oba ekyuma eky’omu bukiikakkono?

1315:13 a Zab 44:12 b Yer 17:3“Ndiwaayo eby’obugagga byo n’ebintu byo eby’omuwendo ennyo

binyagibwe awatali kusasulwa,

olw’ebibi byo byonna

ebikoleddwa mu ggwanga lyonna.

1415:14 a Ma 28:36; Yer 16:13 b Ma 32:22; Zab 21:9Ndibafuula abasibe b’abalabe bammwe

mu ggwanga lye mutamanyi,

kubanga obusungu bwange bwakukoleeza omuliro

ogunaabookya gubamalewo.”

Yeremiya Yeekaabirako

1515:15 a Yer 12:3 b Zab 69:7-9Ayi Mukama ggwe omanyi byonna.

Nzijukira ondabirire.

Ompalanire eggwanga ku abo abanjigganya.

Mu kugumiikiriza kwo okunene tontwala.

Lowooza ku ngeri gye mbonyeebonye ku lulwo.

1615:16 a Ez 3:3; Kub 10:10 b Zab 119:72, 103 c Yer 14:9Ebigambo byo bwe byanzijira, ne mbirya,

byali ssanyu era okujaguza kw’omutima gwange.

Kubanga mpitibwa linnya lyo,

Ayi Mukama Katonda ow’Eggye.

1715:17 Zab 1:1; 26:4-5; Yer 16:8Situulangako mu kuŋŋaaniro ly’abo ab’ebinyumu

era sibeerangako mu biduula nabo.

Natuulanga nzekka kubanga naliko omukono gwo,

era wandeetera okwekyawa.

1815:18 a Yer 30:15; Mi 1:9 b Yob 6:15Lwaki okulumwa kwange tekukoma

era n’ekiwundu kyange ne kitawona?

Onomberera ng’akagga akalimbalimba

ng’ensulo ekalira?

1915:19 Zek 3:7Noolwekyo kino Mukama ky’agamba nti,

“Bwe muneenenya,

ndibakomyawo musobole okumpeereza;

bwe mulyogera ebigambo ebisaana so si ebitasaanidde,

mulibeera boogezi bange.

Leka abantu bano be baba bajja gy’oli,

so si ggwe okugenda gye bali.

2015:20 Yer 20:11; Ez 3:8Ndikufuula ekisenge eri abantu bano,

ekisenge ekinywezebbwa eky’ekikomo.

Balikulwanyisa

naye tebalikuwangula,

kubanga ndi naawe,

okukununula, n’okukulokola,”

bw’ayogera Mukama.

2115:21 a Yer 50:34 b Lub 48:16“Ndikununula okuva mu mukono gw’abakozi b’ebibi

era n’enkuggya mu mukono gw’abasajja abakambwe,” bw’ayogera Mukama.

Het Boek

Jeremia 15:1-21

Jeremia door het volk vervolgd

1Toen zei de Here tegen mij: ‘Zelfs al stonden Mozes en Samuël samen voor Mij om voor dit volk te pleiten, dan zou Ik het nog niet helpen. Weg ermee! Laat het uit mijn ogen verdwijnen! 2En als de mensen tegen u zeggen: “Maar waar moeten wij dan heen?”, vertel hun dan dat de Here zegt: zij die bestemd zijn voor de dood, naar de dood; zij die door het zwaard moeten sterven, naar het zwaard; zij die gedoemd zijn te verhongeren, naar de hongersnood; zij die gevangen moeten worden genomen, naar de gevangenschap. 3Ik zal vier soorten vernietigers op hen loslaten,’ zegt de Here. ‘Het zwaard om ze te doden, de honden om ze weg te slepen, de gieren en wilde dieren om de lijken te verscheuren en op te eten. 4Vanwege de goddeloze dingen die koning Manasse van Juda, de zoon van Hizkia, in Jeruzalem deed, zal Ik u zo streng straffen dat uw lot de volken van de wereld zal laten rillen van afschuw. 5Wie zal medelijden met u hebben, Jeruzalem? Wie zal om u rouwen? Wie zal zelfs maar de moeite nemen naar u te vragen? 6U hebt Mij verlaten en tegen Mij gezondigd. Daarom zal Ik u met eigen handen vernietigen. Ik heb er genoeg van u steeds weer een nieuwe kans te geven. 7Ik zal u bij de poorten van uw steden uitzeven en u alles ontnemen waarvan u houdt. Ik zal mijn volk vernietigen, omdat het weigert naar Mij terug te keren. 8Er zullen talloze weduwen zijn, in de middag zal Ik jonge mannen laten kennismaken met de dood en hun moeders zullen weten wat verdriet is. Ik zal plotseling angst en verschrikkingen op hen afsturen. 9Een moeder van zeven kinderen zal ziek worden en bezwijken. Haar zon zal ondergaan, al is het nog klaarlichte dag. Zij zit daar, kinderloos en onteerd, want al haar kinderen zijn door het zwaard van de vijand gedood.’

10Toen zei Jeremia: ‘Moeder, wat een vreselijk verdriet, het zou beter geweest zijn als ik bij mijn geboorte was gestorven. Overal waar ik kom, word ik gehaat en uitgescholden. Ik heb niets uitgeleend en ook van niemand iets geleend, en toch vervloekt iedereen mij. 11Here, U weet hoe ik tot U voor hen heb gesmeekt, hoe ik ondanks de ellende bij U heb aangedrongen deze vijanden van mij te sparen.’ 12-13 Toen zei de Here: ‘Kan men ijzer uit het noorden of koperen staven breken? De koppigheid van deze mensen kan net zo min gebroken worden. O mijn volk, vanwege al uw zonden zal Ik uw rijkdommen en schatten als buit aan uw vijand geven. 14Ik zal ervoor zorgen dat uw vijanden u als slaven meenemen naar een land waar u nog nooit bent geweest. Want mijn toorn brandt als een vuur dat u zal verteren.’

15Toen zei Jeremia: ‘Here, U weet dat ik ter wille van U lijd. Zij vervolgen mij, omdat ik uw woorden aan hen heb doorgegeven. U hebt zoveel geduld, laat mij nog niet sterven! Breng mij in veiligheid en geef ze hun verdiende loon! 16Uw woorden maakten mij blij, gretig hoorde ik ze aan, zij waren als voedsel voor mijn hongerige ziel. Zij gaven mijn treurige hart weer uitbundige blijdschap. Wat heerlijk dat ik uw naam mag dragen, Here. 17-18 Ik hield de mensen geen gezelschap tijdens hun vrolijke feesten. Ik was eenzaam door uw toedoen. Hun zonden maakten mij woedend. Toch was U er niet toen ik U nodig had! U hebt ze hun gang laten gaan. Zullen zij nooit ophouden mij pijn te doen? Uw hulp is net zo wisselvallig als een bergbeek, soms stroomt er water door, soms staat hij helemaal droog.’ 19De Here antwoordde: ‘Als u tot Mij terugkeert, laat Ik u terugkeren. Als u verstandige taal spreekt en u niet laat verlokken tot grootspraak, zal het zijn of Ik het Zelf ben wanneer u spreekt. Let erop dat zij tot u terugkeren: u mag u niet zelf tot hen wenden. 20Zij zullen tegen u strijden als een leger dat een hoge stadsmuur bestormt. Maar zij zullen het niet winnen, want Ik ben bij u om u te beschermen en te bevrijden. 21Ik zal u zeker bevrijden van deze slechte mensen en u redden uit hun wrede handen.’