Abaruumi 2 – LCB & HTB

Luganda Contemporary Bible

Abaruumi 2:1-29

Omusango Katonda aligusala na bwenkanya

12:1 a Bar 1:20 b 2Sa 12:5-7Gwe anenya omuntu omulala, okola ebibi bye bimu ne by’onenyeza omuntu oyo. Kyonoova olema okubeera n’eky’okuwoza, kubanga bw’okola bw’otyo, weesalira wekka omusango. 2Naye kaakano, tumanyi nga Katonda mutuufu okunenya abo abakola ebiri ng’ebyo. 3Naye ggwe omuntu obuntu, akola ebiri ng’ebyo, kyokka n’onenya abantu abalala, olowooza nga Katonda alikuleka? 42:4 a Bar 9:23; Bef 1:7, 18; 2:7 b Bar 11:22 c Bar 3:25 d Kuv 34:6 e 2Pe 3:9Oba onyooma ekisa kya Katonda ekingi, n’okugumiikiriza kwe n’obukwatampola bwe? Tomanyi ng’ekisa kya Katonda kikuleeta mu kwenenya?

52:5 Yud 6Naye olw’obukakanyavu bwo n’omutima oguteenenya, weeterekera ekiruyi ku lunaku lw’ekiruyi n’okubikkulirwa, Katonda lw’alisalirako omusango ogw’obutuukirivu. 62:6 Zab 62:12; Mat 16:27Katonda aliwa buli omu empeera esaanira ebikolwa bye. 72:7 a nny 10 b 1Ko 15:53, 54Aliwa obulamu obutaggwaawo abo abaakola obulungi, nga balina essuubi ery’okuweebwa ekitiibwa, ettendo n’obulamu obw’emirembe n’emirembe. 82:8 2Bs 2:12Naye abo abeenoonyeza ebyabwe, abajeemera amazima nga bagondera obutali butuukirivu, kiriba kiruyi na busungu. 92:9 1Pe 4:17Walibaawo ennaku n’okubonaabona ku buli mmeeme y’omuntu akola ebibi, okusookera ku Muyudaaya n’oluvannyuma ku Munnaggwanga. 102:10 nny 9Naye ekitiibwa n’ettendo n’emirembe biriba ku buli akola ebituufu, okusookera ku Muyudaaya n’oluvannyuma ku Munnaggwanga. 112:11 Bik 10:34Kubanga Katonda tasosola mu bantu.

122:12 Bar 3:19; 1Ko 9:20, 21Abo bonna abaayonoona olw’obutamanya mateeka, balizikirira; era n’abo bonna abaamanya amateeka ne boonoona, bwe batyo bwe balisalirwa omusango, okusinziira mu Mateeka. 132:13 Yak 1:22, 23, 25Kuba abawulira obuwulizi amateeka, si be bejjeerera eri Katonda, wabula abo abakola bye galagira, be baliweebwa obutuukirivu. 142:14 Bik 10:35Abaamawanga abatalina mateeka bwe bakolera mu buzaaliranwa ebintu eby’Amateeka, ebintu ebyo byennyini bifuuka amateeka gye bali, newaakubadde ng’Amateeka tegaabaweebwa. 15Ekyo kiraga ng’Amateeka gawandiikibbwa mu mitima gyabwe, era kikakasa munda mu birowoozo byabwe, ng’emitima gyabwe giribasaliriza omusango oba okubejjeereza okusinziira ku ekyo kye bamanyi. 162:16 a Mub 12:14 b Bik 10:42 c Bar 16:25Kino kiribaawo ku lunaku Katonda kw’aliramulira abantu olw’ebyo bye baakisa, ng’enjiri yange bw’eri ku bwa Yesu Kristo.

Abayudaaya n’amateeka

172:17 nny 23; Mi 3:11; Bar 9:4Abamu ku mmwe mweyita Bayudaaya. Mwesiga amateeka ne mwewaana nga bwe mumanyi Katonda. 18Bwe musoma ebyawandiikibwa muyiga engeri Katonda gy’ayagala mweyise ne muzuula ekituufu. 19Mukakasa nga bwe muli abakulembeze b’abazibe b’amaaso, era ettabaaza eri abo bonna abali mu kizikiza. 20Naye olwokubanga, amateeka ga Katonda gatuwa amagezi n’amazima, mulowooza muyinza okuyigiriza abatali bagezi n’abaana abato. 212:21 Mat 23:3, 4Kale ggwe ayigiriza abalala, lwaki toyinza kweyigiriza wekka? Ategeeza abalala obutabba, tobba? 222:22 Bik 19:37Ategeeza obutayenda, toyenda? Akyawa ebifaananyi, si ggwe onyaga eby’omu masabo? 232:23 nny 17Mwenyumiririza mu mateeka, naye ne muswaza Katonda olw’obutagatuukiriza. 242:24 Is 52:5; Ez 36:22Ekyawandiikibwa kigamba nti, “Olw’ebikolwa byammwe ebyo, erinnya lya Katonda kyelivudde livvoolebwa mu mawanga.”

252:25 a Bag 5:3 b Yer 4:4Okukomolebwa kugasiza ddala bw’okwata amateeka, naye bw’otagatuukiriza tewaba njawulo wakati wo n’atali mukomole. 262:26 a Bar 8:4 b 1Ko 7:19Kale obanga atali mukomole akwata amateeka, talibalibwa ng’eyakomolebwa? 272:27 Mat 12:41, 42Noolwekyo ataakomolebwa mu buzaaliranwa naye ng’akuuma amateeka, alikusaliza omusango gwe alina amateeka amawandiike n’otagatuukiriza ate nga wakomolebwa.

282:28 a Mat 3:9; Yk 8:39; Bar 9:6, 7 b Bag 6:15Okweyisa ng’Omuyudaaya ate nga wakomolebwa, tekikufuula Muyudaaya yennyini. 292:29 a Baf 3:3; Bak 2:11 b Bar 7:6 c Yk 5:44; 1Ko 4:5; 2Ko 10:18; 1Bs 2:4; 1Pe 3:4Okuba Omuyudaaya yennyini oteekwa okugondera amateeka. Okukomolebwa okutuufu kwe kukomolebwa okubaawo mu mutima, so si okw’omubiri. Omuntu ng’oyo atenderezebwa Katonda, so si abantu.

Het Boek

Romeinen 2:1-29

De straf voor de zonde

1Maar ook alle andere mensen treft dit oordeel. Want wie een ander veroordeelt, veroordeelt daarmee zichzelf. U doet immers dezelfde dingen? 2Wij weten dat God rechtvaardig oordeelt. Hij geeft ieder die zulke slechte dingen doet een rechtvaardige straf. 3Of denkt u misschien dat u, die anderen veroordeelt voor dingen die u zelf ook doet, Gods straf zult ontlopen? 4Bent u dan niet blij dat God zoveel liefde toont en trouw en geduldig is? Begrijpt u niet dat Hij zo lang met zijn straf wacht om u de kans te geven met de zonde te breken? 5Maar nee, u blijft hardnekkig weigeren uw leven te veranderen. Het is uw eigen schuld als de toorn van God u treft op de dag van het rechtvaardige oordeel. 6Wanneer Hij de wereld oordeelt, zal Hij ieder geven wat hij verdient. 7Hij geeft eeuwig leven aan hen die geduldig de wil van God doen, op zoek naar de glorie en eer en het leven dat nooit eindigt.

8Anderzijds zal Hij zijn strenge straf laten neerkomen op hen die alleen maar aan zichzelf denken en die, in plaats van zich aan de waarheid te houden, onrecht doen. 9Wie liever kwaad doet, zal leed en ellende te verduren krijgen. Dat geldt voor iedereen: niet alleen voor de Joden, maar ook voor alle andere mensen. 10Maar ieder die het goede doet, zal door God worden verhoogd en vrede ervaren. Ook dat geldt niet alleen voor de Joden, maar eveneens voor alle andere mensen. 11Want God maakt geen onderscheid.

12De mensen die de wet van God niet kennen, gaan verloren zonder dat er naar de wet verwezen wordt. En de mensen die de wet van God wel kennen, worden door de wet veroordeeld. 13Om voor God vrijuit te gaan, moet u doen wat Hij wil, of u zijn wet nu kent of niet. 14Hoewel er veel volken zijn die de geschreven wet van God niet hebben, doen die van nature toch wat God wil. Daaruit blijkt dat zij weten wat goed en kwaad is. 15De wet van God staat in hun hart geschreven. Hun geweten vertelt hun wat zij moeten doen: hun gedachten klagen hen de ene keer aan en spreken hen de andere keer vrij. 16Dit is het goede nieuws dat ik breng: er komt een dag dat Christus Jezus in opdracht van God zijn oordeel uit zal spreken over het verborgen leven van de mensen, over hun diepste gedachten. 17En u, die er trots op bent Joden te zijn, vertrouwt op de geschreven wet van God! U bent er trots op dat u de enige, ware God kent en weet wat Hij wil. 18Omdat u onderwijs uit de wet krijgt, kunt u onderscheiden wat goed is. 19Daarom beschouwt u zich als mensen die blinden op de goede weg leiden, als een licht voor hen die in het duister leven. 20Omdat in Gods wet de waarheid en de kennis onder woorden zijn gebracht, denkt u buitenstaanders en kinderen iets te kunnen leren. 21Maar als u anderen onderwijst, waarom onderwijst u zichzelf dan niet? U beweert dat men niet mag stelen. Steelt u zelf dan niet?

22U zegt dat men geen overspel mag plegen. Maar wat doet u zelf? U zegt dat u een grote afkeer van afgoden hebt. Toch profiteert u van de tempel! 23U gaat er prat op Gods wet te kennen. Maar waarom maakt u God dan te schande door zijn wet te overtreden? 24Er staat niet voor niets in de Boeken: ‘Het is uw schuld dat de naam van God over de hele wereld door het slijk gehaald wordt!’ 25Uiteraard heeft uw besnijdenis naar de Joodse wet alleen waarde als u zich aan de wet houdt. 26Maar als u dat niet doet, bent u niet beter af dan de mensen die geen Jood zijn. Als niet-Joden zich aan de wet houden, zal God hun dan ook niet alles geven wat Hij de Joden beloofd heeft? 27Zij die niet van geboorte Jood zijn, maar wel de wet van God naleven, zullen u—die de wet kent, maar niet houdt—veroordelen. 28Dat u als Jood geboren bent en volgens Joods gebruik besneden, wil nog niet zeggen dat u een echte Jood bent. 29Nee, een echte Jood is iemand die zich in zijn hart met God verbonden heeft. Het gaat er niet om of u lichamelijk besneden bent, maar of uw hart en gedachten voor God geopend zijn. Dat is besnijdenis door de Geest, niet volgens de letter van de wet. Iedereen die zoʼn levensverandering heeft ondergaan, krijgt zijn eer van God, niet van mensen.