Abaruumi 14 – LCB & HTB

Luganda Contemporary Bible

Abaruumi 14:1-23

Obutanenyagananga lwa Byakulya

114:1 Bar 15:1; 1Ko 8:9-12Mwanirizenga omunafu mu kukkiriza, nga temumusalira musango. 2Wabaawo omuntu omu akkiririza mu kulya ebintu byonna, nga so ye omunafu akoma ku nva kwokka. 314:3 a Luk 18:9 b Bak 2:16Omuntu asalawo okubaako ky’alya tanyoomanga atakirya, n’oyo atalya kintu alemenga kusalira musango oyo akirya kubanga Katonda yamusembeza. 414:4 Yak 4:12Ggwe ani asalira omusango omuweereza w’omuntu omulala? Mukama we y’amanya oba atuukiriza emirimu gye oba tagituukiriza. Naye aligituukiriza kubanga Mukama we alimusobozesa.

514:5 Bag 4:10Omuntu omu agulumiza olunaku olumu okusinga olulala, naye omulala n’alowooza nti ennaku zonna zenkanankana. Noolwekyo buli muntu anywererenga ku ky’alowooza bwe kiba nga kye kituufu. 614:6 Mat 14:19; 1Ko 10:30, 31; 1Ti 4:3, 4Akuza olunaku aba alukuza eri Mukama. Oyo alya aba alya ku bwa Mukama, kubanga aba agulumiza Katonda. N’oyo atalya aba talya ku bwa Mukama, era aba agulumiza Katonda. 714:7 2Ko 5:15; Bag 2:20Kubanga tewali n’omu ku ffe abeera omulamu ku bubwe yekka, era tewali n’omu afa ku lulwe. 814:8 Baf 1:20Kubanga bwe tuba abalamu, tuba balamu ku bwa Mukama, oba bwe tufa, tufa ku bwa Mukama. Kale nno bwe tuba abalamu oba bwe tufa, tuli ba Mukama.

914:9 a Kub 1:18 b 2Ko 5:15Kubanga ekyo Kristo kye yafiira ate n’abeera omulamu, alyoke abeere Mukama w’abo abaafa era n’abalamu. 1014:10 2Ko 5:10Kale ggwe lwaki osalira muganda wo omusango? Oba lwaki onyooma muganda wo? Kubanga ffenna tuliyimirira mu maaso g’entebe ya Katonda, ey’okulamula. 1114:11 Is 45:23Kubanga kyawandiikibwa nti,

“ ‘Nga bwe ndi omulamu,’ bw’ayogera Mukama,

‘buli vviivi lirinfukaamirira

era na buli lulimi lulyatula Katonda.’ ”

1214:12 Mat 12:36; 1Pe 4:5Noolwekyo buli omu ku ffe alyennyonnyolako eri Katonda.

Okwesittaza Abalala

1314:13 Mat 7:1Noolwekyo tetusaliragananga misango. Tumalirire obuteesittaza waluganda wadde okumutega okugwa mu kibi. 1414:14 a Bik 10:15 b 1Ko 8:7Mmanyi era nkakasiza ddala mu Mukama waffe Yesu, nga tewali kya muzizo ku bwakyo, wabula kya muzizo eri oyo akirowooza nga kya muzizo. 1514:15 a Bef 5:2 b 1Ko 8:11Kubanga obanga muganda wo anakuwala olw’ekyo ky’olya, oba tokyatambulira mu kwagala; tolyanga kintu kyonna ky’omanyi nga kinaakyamya omuntu oyo Kristo gwe yafiirira. 1614:16 1Ko 10:30Ekirungi ekiri mu mmwe kireme okuvumibwa. 1714:17 a 1Ko 8:8 b Bar 15:13Kubanga obwakabaka bwa Katonda si kulya na kunywa, wabula butuukirivu na mirembe, na ssanyu mu Mwoyo Omutukuvu. 1814:18 2Ko 8:21Kubanga aweereza Kristo mu ebyo asanyusa nnyo Katonda era asiimibwa abantu.

1914:19 a Zab 34:14 b Bar 15:2Noolwekyo tunyiikirirenga eby’emirembe, n’eby’okuzimbagana ffekka ne ffekka. 2014:20 a nny 15 b 1Ko 8:9-12Toyonoonanga mulimu gwa Katonda olw’emmere. Ebintu byonna birongoofu, naye ekibi kwe kulya ekyo ekireetera omulala okwesittala. 2114:21 1Ko 8:13Kirungi obutalya nnyama newaakubadde okunywa wayini newaakubadde ekintu kyonna ekyesittaza muganda wo.

2214:22 1Yk 3:21Ky’okkiririzaamu mu kulya kikuume nga kya kyama ne Katonda. Alina omukisa ateesalira musango kumusinga mu ekyo ky’alowooza nga kituufu. 2314:23 nny 5Naye oyo abuusabuusa bw’alya, omusango gumaze okumusinga, kubanga talya lwa kukkiriza, era na buli ekitava mu kukkiriza kiba kibi.

Het Boek

Romeinen 14:1-23

Alleen doen wat de vrede ten goede komt

1Neem iemand met een zwak geloof in uw midden op zonder zijn persoonlijke opvattingen te veroordelen. 2De een gelooft dat hij alles mag eten. De ander is zwak in het geloof en eet alleen plantaardig voedsel. 3Wie alles eet, moet niet neerkijken op iemand die geen vlees eet. En wie geen vlees eet, moet iemand die dat wel doet, niet veroordelen. God heeft hen namelijk allebei aangenomen. 4U mag de bediende van een ander niet beoordelen, of hij zijn werk goed of slecht doet is ter beoordeling aan zijn heer. Maar hij zal zijn werk wel goed doen, want God geeft hem daarvoor de kracht. 5Voor de een zijn er bepaalde dagen die een bijzondere betekenis hebben. Voor de ander maakt het geen verschil en zijn alle dagen gelijk. Laat ieder zijn eigen overtuiging volgen. 6Wie aan bepaalde dagen waarde hecht, doet het om de Here. Wie alles eet, doet het ook om de Here, want hij dankt Hem ervoor. En wie niet alles eet, doet het net zo goed om de Here en dankt Hem ook.

7Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf, 8want ons leven is voor de Here en ook ons sterven is voor de Here. Wij zijn van Hem, in leven en dood. 9Daarom is Christus gestorven en weer levend geworden. Hij moest immers de Heer van de doden en de levenden zijn? 10Hoe durft u dan een andere gelovige te veroordelen of op hem neer te kijken? Wij zullen ieder voor zich voor Christus terecht moeten staan. 11Want er staat geschreven dat de Here heeft gezworen: ‘Zo waar als Ik leef, elke knie zal voor Mij buigen en elke tong zal openlijk erkennen dat Ik God ben.’ 12Wij zullen ons persoonlijk voor God moeten verantwoorden.

13Houd ermee op elkaar te veroordelen. U kunt beter deze maatstaf aanleggen: doe niets waardoor andere gelovigen in verwarring komen of waaraan zij zich ergeren. 14Wat mijzelf betreft, heeft de Here mij ervan overtuigd dat niets op zichzelf onrein is. Maar als iemand iets onheilig vindt, dan is het voor hem onheilig. 15Als u een andere gelovige voor het hoofd stoot door iets te eten waartegen hij bezwaar heeft, laat u zich niet door de liefde leiden. Wat u eet, mag niet zijn ondergang worden. Christus is ook voor hém gestorven. 16Als u meent dat iets goed is, laat er dan niet iets slechts van gezegd kunnen worden. 17In het Koninkrijk van God gaat het niet om eten en drinken. Het gaat om de rechtvaardigheid, de vrede en de blijdschap van de Heilige Geest. 18God waardeert het als wij op deze wijze Christus dienen en de mensen zullen dat ook waarderen. 19Wij moeten dus doen wat de vrede ten goede komt. Laten wij steeds het beste voor elkaar zoeken. 20Wat zou het verschrikkelijk zijn als wij om voedsel het werk van God zouden verwoesten. U mag inderdaad alles eten, maar als u daardoor iemand aanstoot geeft, is het verkeerd. 21Wie vlees eet en het daardoor een andere gelovige moeilijk maakt, moet het laten. Met wijn drinken of iets anders is het net zo. 22Uw overtuiging is iets dat alleen uzelf en God aangaat. U bent gelukkig als u zonder een schuldig geweten alles kunt eten, waarvan u meent dat het goed is. 23Maar wie twijfelt of iets gegeten mag worden, moet het laten staan. Als u het dan toch eet, doet u verkeerd, omdat het tegen uw eigen overtuiging ingaat. Want alles wat niet uit overtuigd geloof gedaan wordt, is zonde!