Abaggalatiya 2 – LCB & HTB

Luganda Contemporary Bible

Abaggalatiya 2:1-21

Pawulo Ayanirizibwa Abatume

12:1 Bik 15:2Bwe waayitawo emyaka kkumi n’ena ne nzirayo ne Balunabba ne Tito e Yerusaalemi. 22:2 a Bik 15:4, 12 b 1Ko 9:24; Baf 2:16Nagendayo olw’okubikulirwa kwe nafuna, ne mbanjulira Enjiri gye mbuulira Abaamawanga. Nayogera n’abakulembeze b’Ekkanisa mu kyama balyoke bategeere bye njigiriza, si kulwa nga nteganira bwereere, ne bakkiriza nti bituufu. 32:3 a 2Ko 2:13 b Bik 16:3; 1Ko 9:21Tito gwe nnali naye ne batamuwaliriza kukomolebwa, newaakubadde nga yali munnaggwanga. 42:4 a 2Ko 11:26 b Yud 4 c Bik 15:1Naye olw’abooluganda ab’obulimba abaayingizibwa mu kyama okuketta eddembe lye tulina mu Kristo Yesu, balyoke batufuule abaddu, 52:5 nny 14abo tetwabawuliriza essaawa n’emu, amazima g’enjiri galyoke geeyongerenga mu mmwe.

62:6 a Bag 6:3 b Bik 10:34Naye abo abaabalibwa ng’okuba ekintu eky’omuwendo, abataaliko bwe baali gye ndi kubanga Katonda tasosola mu bantu, nze gye ndi tebalina kye bannyongerako, 72:7 a 1Bs 2:4; 1Ti 1:11 b Bik 9:15 c nny 9, 11, 14naye mu ngeri endala bwe baalaba nga nateresebwa Enjiri ey’abatali bakomole, nga Peetero bwe yateresebwa ey’abakomole, 82:8 Bik 1:25oyo eyakolera mu Peetero olw’obutume bw’abakomole, ye yakolera ne mu nze ku lw’Abaamawanga. 92:9 a nny 7, 11, 14 b 1Ti 3:15 c Bik 4:36 d Bar 12:3Yakobo ne Keefa2:9 Keefa ye Simooni Peetero ne Yokaana abaalabikanga ng’empagi bwe baalaba ekisa ekya mpeebwa, ne batukwata mu ngalo eza ddyo nze ne Balunabba nga bassa kimu naffe nti ffe tubeere mu Bamawanga, naye bo babeere mu b’abakomole. 102:10 Bik 24:17Kye baatusaba kyokka tujjukirenga abaavu, ate ng’ekyo kye nnali nesunga okukola.

Pawulo Anenya Peetero

112:11 a nny 7, 9, 14 b Bik 11:19Naye Peetero ate era nga ye Keefa, bwe yajja mu Antiyokiya ne mmunenya mu lwatu kubanga yali mukyamu. 122:12 a Bik 11:3 b Bik 11:2Kubanga abaava eri Yakobo bwe baali tebannajja, yalyanga n’Abamawanga, naye bwe bajja n’atandika okubeeyawulako ng’atya abakomole. 132:13 nny 1; Bik 4:36Abayudaaya abalala bonna ne bamwegattako mu bukuusa, ekyo ne kireetera ne Balunabba okusendebwasendebwa obukuusa bwabwe.

142:14 a nny 5 b nny 7, 9, 11 c Bik 10:28Naye bwe nalaba nga tebatambula bulungi ng’amazima g’enjiri bwe gali, ne ŋŋamba Keefa mu maaso gaabwe bonna nti, “Obanga ggwe Omuyudaaya ogoberera empisa z’Abamawanga ezitali za Kiyudaaya, owaliriza otya Abaamawanga okugobereranga empisa z’Ekiyudaaya?”

15Ffe mu buzaaliranwa tuli Bayudaaya so si Bamawanga aboonoonyi. 162:16 Bik 13:39; Bar 9:30Kyokka tukimanyi bulungi nti omuntu taweebwa butuukirivu lwa kugondera mateeka, wabula abufuna lwa kukkiriza Yesu Kristo, era naffe kyetwava tukkiriza Yesu Kristo tulyoke tuweebwe obutuukirivu olw’okumukkiriza so si lwa kugondera mateeka. Kubanga tewali n’omu aliweebwa obutuukirivu olw’ebikolwa eby’amateeka.

172:17 a nny 15 b Bag 3:21Naye oba nga bwe twanoonya okuweebwa obutuukirivu mu Kristo twasangibwa okuba aboonoonyi, kitegeeza nti Kristo muweereza wa kibi? Kikafuuwe. 18Kubanga bwe nzimba nate bye nazikiriza, nneeraga nzekka okuba omwonoonyi. 192:19 a Bar 7:4 b Bar 6:10, 11, 14; 2Ko 5:15Kubanga olw’amateeka nnafa eri mateeka, ndyoke mbeere omulamu mu Katonda. Nakomererwa wamu ne Kristo; 202:20 a Bar 6:6 b 1Pe 4:2 c Mat 4:3 d Bar 8:37 e Bag 1:4kyokka ndi mulamu, si ku bwange, wabula ku bwa Kristo abeera mu nze; era obulamu bwe nnina kaakano mu mubiri, mbulina lwa kukkiriza Omwana wa Katonda, eyanjagala ne yeewaayo yekka ku lwange. 212:21 Bag 3:21Ssidibya kisa kya Katonda; naye oba nga obutuukirivu buva mu mateeka, nga Kristo yafiira bwereere.

Het Boek

Galaten 2:1-21

De opdrachten van de verschillende apostelen

1Veertien jaar later ben ik weer naar Jeruzalem gegaan, samen met Barnabas. Titus had ik ook meegenomen. 2God had mij duidelijk gemaakt dat ik erheen moest gaan om de christenen te vertellen wat voor goed nieuws ik de andere volken breng. Ik heb het ook nog afzonderlijk aan de belangrijkste mensen voorgelegd, om er zeker van te zijn dat mijn inspanningen niet voor niets waren. 3Zij verlangden zelfs niet van Titus, die immers geen Jood is, dat hij besneden zou worden. 4Die vraag zou niet eens zijn opgekomen als niet enkele schijnchristenen erop hadden aangedrongen dat hij besneden moest worden. Die waren binnengedrongen om ons te bespioneren en te zien of wij ons wel aan de Joodse wet hielden. Zij probeerden ons weer tot slavernij te brengen, maar als wij één zijn met Christus Jezus, zijn wij vrij! 5Wij hebben ons door hen geen strobreed in de weg laten leggen, omdat wij absoluut wilden dat u de hele waarheid van het goede nieuws voor altijd zou kennen. 6De voornaamste leiders van de christenen hadden niets toe te voegen aan de boodschap die ik breng. Het interesseert mij niet wat voor positie die mannen vroeger hadden. Voor God maakt dat geen verschil. 7Zij zagen in dat het mijn opdracht was het goede nieuws onder de andere volken bekend te maken, zoals het de opdracht van Petrus was het aan de Joden te brengen. 8God zette Petrus in als apostel voor de Joden en mij als apostel voor de volken die God nog niet kenden. 9Het was Jakobus, Petrus en Johannes, de belangrijkste mensen in de gemeente, wel duidelijk dat God mij dit werk had gegeven. Zij beschouwden Barnabas en mij als hun broeders en waren het met ons eens: wij zouden naar de andere volken gaan en zij naar de Joden. 10Het enige wat zij ons op het hart drukten, was de arme christenen in Jeruzalem niet te vergeten. Ik ben me dan ook altijd voor hen blijven inspannen.

11Maar later, toen Petrus in Antiochië was, heb ik me openlijk tegen hem verzet. Want wat hij deed, was niet goed. 12Eerst had hij namelijk samen met niet-Joodse christenen gegeten, maar toen er enkele Joden uit de groep van Jakobus kwamen, deed hij dat niet meer en at voortaan apart. Hij was bang dat die mannen, die de besnijdenis zo belangrijk vonden, kritiek op hem zouden hebben. 13De andere Joodse christenen, en zelfs Barnabas, deden mee met hun huichelarij. 14Ik zag in dat dit in strijd was met het goede nieuws. Daarom zei ik tegen Petrus waar iedereen bij was: ‘Petrus, u bent een Jood van geboorte. Hoe kunt u van anderen eisen dat zij als Joden gaan leven, als u zelf niet volgens de Joodse wetten leeft?’

15Wij zijn Joden van geboorte en geen mensen die de Joodse wet niet kennen. 16Maar wij weten dat niemand door God als rechtvaardig beschouwd kan worden door zich aan de Joodse wetten te houden, dat kan wel door in Jezus Christus te geloven. Ook wij konden door ons geloof in Christus Jezus met God in het reine komen en niet door de wet te houden. Het is uitgesloten dat iemand het met God in orde kan maken door de wet te gehoorzamen. 17Dat wij door ons geloof in Christus rechtvaardig voor God proberen te worden, betekent dat wij zelf ook mensen zijn die zich niet aan de Joodse wet houden. Zou Christus dan in dienst staan van de wetteloosheid? Beslist niet! 18Nee, als ik de wet die ik eerst heb afgeschaft, weer in werking stel, dán maak ik mezelf weer tot zondaar. 19Door die wet zelf leef ik nu niet meer voor de wet, maar voor God. Ik ben samen met Christus aan het kruis gestorven. 20Daarom leef ik zelf niet meer, maar Christus leeft in mij. Zolang ik nog in dit lichaam ben, leef ik door het geloof in de Zoon van God. Hij hield zoveel van mij dat Hij zijn leven voor mij heeft gegeven. 21Wat God in zijn genade heeft gedaan, wil ik niet onderschatten. Want als wij het met God in orde konden maken door de Joodse wet te houden, zou Christus voor niets gestorven zijn.