1 Yokaana 5 – LCB & HTB

Luganda Contemporary Bible

1 Yokaana 5:1-21

Obuwanguzi bwaffe

15:1 1Yk 2:22Buli akkiriza nti Yesu ye Kristo, oyo aba mwana wa Katonda, era buli ayagala kitaawe w’omwana ayagala n’omwana we. 2Ku ekyo kwe tutegeerera nga twagala abaana ba Katonda, bwe twagala Katonda ne tukola by’atulagira. 35:3 Yk 14:15; 2Yk 6Kubanga okwagala kwa Katonda kwe kukola ebyo by’atulagira okukola. Okukola by’atulagira si kizibu, 4kubanga buli mwana wa Katonda awangula ekibi n’okwegomba ensi, era kuno kwe kuwangula okwawangula ensi, kwe kukkiriza kwaffe. 5Naye ani ayinza okuwangula ensi okuggyako oyo akkiriza nti Yesu Mwana wa Katonda?

Yesu Kristo

65:6 a Yk 19:34 b Yk 14:17Yesu Kristo oyo yennyini ye yajja n’amazzi n’omusaayi, si na mazzi, naye n’amazzi n’omusaayi. Era ne Mwoyo ekyo akikakasa kubanga Mwoyo ye mazima. 75:7 Mat 18:16Waliwo okukakasa kwa mirundi esatu: 8Mwoyo Mutukuvu, n’amazzi, n’Omusaayi, era ebisatu ebyo bikkiriziganya. 95:9 a Yk 5:34 b Mat 3:16, 17Obanga tukkiriza obujulirwa bw’abantu, obujulirwa bwa Katonda tusaana okubukkiriza ennyo n’okusingawo, kubanga bwe businga obukulu ng’ategeeza ku Mwana we. 105:10 a Bar 8:16; Bag 4:6 b Yk 3:33Kale buli akkiririza mu Mwana wa Katonda akyetegeezeza ddala ye yennyini. Oyo atakkiririza mu Katonda ng’amufudde mulimba, kubanga takkiriza ekyo Katonda ky’ayogera ku Mwana we. 115:11 Yk 1:4; 1Yk 2:25Era buno bwe bujulirwa nti: “Katonda yatuwa obulamu obutaggwaawo, era obulamu buno buli mu Mwana we.” 125:12 Yk 3:15, 16, 36Buli alina Omwana alina obulamu, naye oyo atalina Mwana wa Katonda talina bulamu.

Okumaliriza

135:13 a 1Yk 3:23 b Yk 20:31Ebyo mbiwandiikidde mmwe abakkiriza erinnya ly’Omwana wa Katonda, mulyoke mumanye nti mulina obulamu obutaggwaawo. 145:14 a 1Yk 3:21 b Mat 7:7Noolwekyo tulina obuvumu nti bwe tugenda gy’ali ne tumusaba ekintu kyonna, ye nga bw’asiima atuwulira. 155:15 nny 18, 19, 20Era bwe tutegeera nti atuwulira bwe tumusaba, buli kye tumusaba talema kukituwa.

165:16 Yak 5:15Omuntu yenna bw’alaba muganda we ng’agudde mu kibi ekitali kya kufa, amusabirenga, Katonda talirema kumuwa bulamu. Njogera ku abo bokka abagwa mu kibi ekitali kya kufa. 175:17 a 1Yk 3:4 b 1Yk 2:1Buli ekitali kya butuukirivu kibi, naye waliwo ekibi ekitaleetera muntu kufa.

185:18 Yk 14:30Tumanyi nga buli muntu yenna azaalibwa Katonda teyeeyongera kukola kibi, kubanga Katonda amukuuma, Setaani n’atamukola kabi. 195:19 a 1Yk 4:6 b Bag 1:4Tumanyi nga tuli ba Katonda, n’ensi yonna eri mu mikono gya Setaani. 205:20 a Luk 24:45 b nny 11Era tumanyi ng’Omwana wa Katonda yajja mu nsi, n’atuwa okutegeera tumanye Katonda ow’amazima, era tuli mu oyo Katonda ow’amazima, ne mu Yesu Kristo Omwana we. Oyo ye Katonda ow’amazima n’obulamu obutaggwaawo.

21Abaana abaagalwa, mwewalenga bakatonda abalala.

Het Boek

1 Johannes 5:1-21

Jezus Christus is de Zoon van God

1Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, dat Hij Gods Zoon en onze Redder is, is een kind van God. En ieder die van de Vader houdt, houdt ook van diens kinderen. 2Hieruit volgt dus dat wij, als wij God liefhebben en doen wat Hij zegt, ook zijn kinderen liefhebben. 3Want God liefhebben, is doen wat Hij zegt. En dat is helemaal niet zo moeilijk. 4Elk kind van God kan de wereld overwinnen door op Hem te vertrouwen. 5Alleen als wij geloven dat Jezus de Zoon van God is, kunnen wij de wereld overwinnen. 6Wij weten dat Jezus de Zoon van God is omdat dat bevestigd is door zijn doop in water en door het bloed van zijn dood. En ook de Heilige Geest die altijd de waarheid spreekt, zegt dat Hij de Zoon van God is. 7Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en samen zijn Zij één. 8En er zijn drie getuigen op aarde: de Heilige Geest, het water en het bloed, en ook deze drie horen bij elkaar.

9Als wij mensen geloven die getuigen, moeten wij zéker het getuigenis van God aannemen. Hij zegt dat Jezus Christus zijn Zoon is. 10Ieder die dit gelooft, heeft het getuigenis van God aanvaard. Als iemand dit niet gelooft, zegt hij daarmee dat God een leugenaar is, omdat hij niet gelooft wat God over zijn Zoon heeft gezegd. 11En wat heeft God dan wel gezegd? Dat Hij ons eeuwig leven heeft gegeven en dat dit leven in zijn Zoon is. 12Wie dus de Zoon van God heeft, heeft het leven, maar wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.

13Ik heb dit geschreven aan u die in de Zoon van God gelooft, om u de zekerheid te geven dat u eeuwig leven hebt. 14Wij weten dat Hij naar ons luistert als wij Hem iets vragen wat met zijn wil overeenstemt. 15En als wij weten dat Hij naar ons luistert, mogen wij er ook zeker van zijn dat Hij ons geeft wat wij Hem vragen. 16Als u iemand ziet zondigen op een manier die niet de dood tot gevolg heeft, vraag God dan het hem niet toe te rekenen. Als hij geen dodelijke zonde heeft gedaan, zal God hem het leven geven. Er bestaat namelijk een zonde die dodelijk is, en ik zeg niet dat u moet bidden voor iemand die zo zwaar gezondigd heeft. 17Alle onrecht is zonde, maar niet alle zonde is dodelijk. 18Wij weten dat ieder die een kind van God is, niet zondigt, want de Zoon van God beschermt hem en de duivel kan hem niets doen. 19Wij weten dat wij kinderen van God zijn en dat de hele wereld in de macht van de duivel is.

20Wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons heeft laten zien hoe wij de enige en echte God kunnen leren kennen. Wij zijn één met de ware God door zijn Zoon Jezus Christus. Hij is de ware God, Hem te kennen, is het eeuwige leven. 21Vrienden, houd u ver van alles wat Gods plaats in uw hart zou kunnen innemen.