1 Basessaloniika 2 – LCB & HTB

Luganda Contemporary Bible

1 Basessaloniika 2:1-20

Obuweereza bwa Pawulo mu Sessaloniika

12:1 1Bs 1:5, 9Mmwe bennyini, abooluganda abaagalwa, mumanyi ng’okujja kwaffe gye muli tekwafa busa. 22:2 Bik 16:22; Baf 1:30Mumanyi nga bwe twabonaabonera e Firipi, n’okuyisibwa obubi kyokka ne tugumira mu Katonda waffe ne tubategeeza Enjiri ya Katonda nga tuli mu kuwakanyizibwa okungi. 32:3 2Ko 2:17Kubanga okubuulirira kwaffe tekwali kwa bulimba so tekwali kwa bugwenyufu, wadde okw’obukuusa, 42:4 a Bag 2:7 b Bag 1:10naye nga bwe twasaanyizibwa Katonda n’atwesiga n’Enjiri, bwe twogera bwe tutyo, si ng’abaagala okusanyusa abantu, wabula tusiimibwe Katonda, oyo akebera ebirowoozo by’emitima gyaffe. 52:5 a Bik 20:33 b Bar 1:9Tetugezangako kubawangula na bigambo biwaaniriza nga nammwe bwe mumanyi, wadde okuba ab’omululu era Katonda akimanyi, 62:6 1Ko 9:1, 2newaakubadde okunoonyaamu ekitiibwa, newaakubadde okuva eri mmwe wadde abantu abalala, 72:7 nny 11tulyoke tulabike ng’abatume ba Kristo ab’amaanyi. Naye twefuula ng’abaana abato mu maaso gammwe, nga nnyina w’abaana bwe yandyagadde abaana be, 82:8 2Ko 12:15; 1Yk 3:16bwe tutyo bwe twabalumirwa omwoyo ne tusanyuka okubatuusaako si Enjiri ya Katonda yokka naye n’okuwaayo emyoyo gyaffe ffe, kubanga mwafuuka baagalwa baffe. 92:9 a Bik 18:3 b 2Bs 3:8Abooluganda mujjukire okufuba kwaffe n’okutegana kwaffe; bwe twakolanga emisana n’ekiro tuleme okubazitoowerera, nga tubabuulira Enjiri ya Katonda.

102:10 a 1Bs 1:5 b 2Ko 1:12Mmwe muli bajulirwa baffe, era ne Katonda akimanyi, nga twali bakkiriza ddala era abatuukirivu abataaliko kya kunenyezebwa, abeeweerayo ddala bwe twali mu mmwe, 11nga bwe mumanyi nga twali kitaawe wa buli omu ku mmwe nga kitaawe w’abaana bw’abeera eri abaana be, 12nga tubabuulirira era nga tubagumya mu mwoyo era nga tubaweerako obujulirwa, ne tubakuutira okutambulanga nga musaanira mu maaso ga Katonda, oyo abayita okuyingira mu bwakabaka bwe ye ne mu kitiibwa kye.

132:13 a 1Bs 1:2 b Beb 4:12Naffe kyetuva twebaza Katonda obutayosa, kubanga bwe mwawulira ekigambo ekiva gye tuli, temwakiwulira ng’ekiva eri abantu wabula ng’ekiva eri Katonda, nga ky’ekigambo kya Katonda kyennyini, ekikolera ne mu mmwe, abakkiriza. 142:14 a Bag 1:22 b Bik 17:5; 2Bs 1:4Nammwe, abooluganda abaagalwa, mwabonaabona ng’Ekkanisa za Katonda eziri mu Buyudaaya mu Kristo Yesu, nga muyigganyizibwa abantu b’eggwanga lyammwe mmwe, nga nabo bwe baayigganyizibwa abantu b’eggwanga lyabwe Abayudaaya. 152:15 a Bik 2:23 b Mat 5:12Bwe baamala okutta bannabbi baabwe, ne batta ne Mukama waffe Yesu, era naffe baatuyigganya nnyo; tebaasanyusa Katonda era balabe b’abantu bonna, 162:16 a Bik 13:45, 50 b Mat 23:32era baatugaana okubuulira Abaamawanga olw’okutya nti bajja kulokoka, kale ebibi byabwe byeyongera bulijjo; ku nkomerero, obusungu bwa Katonda bubabuubuukiddeko.

Pawulo okwagala okulaba Abasessaloniika

172:17 a 1Ko 5:3; Bak 2:5 b 1Bs 3:10Abooluganda bwe twabaawukanako nga wayiseewo akaseera akatono, wadde essaawa emu, so ng’emitima gyaffe gisigadde eyo, twegomba nnyo okukomawo twongere okubalabako. 182:18 a Mat 4:10 b Bar 1:13; 15:22Twayagala nnyo okudda gye muli, na ddala nze, Pawulo; nagezaako emirundi n’emirundi, naye Setaani n’atuziyiza. 192:19 a Baf 4:1 b 2Ko 1:14 c Mat 16:27; 1Bs 3:13Kale Mukama waffe Yesu bw’alijja, si mmwe mulibeera essuubi n’essanyu lyaffe, n’engule ey’okwenyumiriza kwaffe? 202:20 2Ko 1:14Kubanga mmwe kitiibwa kyaffe era essanyu lyaffe.

Het Boek

1 Thessalonicenzen 2:1-20

Paulus ziet terug op zijn bezoek aan Thessalonica

1Broeders en zusters, u weet zelf dat ons bezoek aan u niet voor niets is geweest. 2U weet ook hoezeer wij in Filippi mishandeld en beledigd zijn, vlak voordat wij bij u kwamen. Het was verschrikkelijk wat wij daar hebben doorgemaakt. Toch gaf God ons de moed u het goede nieuws te brengen, we hebben ons er tot het uiterste voor ingespannen. 3Het is dus wel duidelijk dat wij niet door valse motieven werden geleid of bijbedoelingen hadden, toen wij een beroep op u deden. Wij zijn in alle opzichten eerlijk en oprecht geweest. 4Wij spreken als boodschappers van God. Hij heeft het ons toevertrouwd de waarheid bekend te maken. Wij vertellen de mensen niet wat zij graag willen horen, maar wat God ons opdraagt. Want Hij ziet wat in ons omgaat. 5Zoals u weet, hebben wij niet geprobeerd u met vleierij voor ons te winnen. God weet dat wij niet deden alsof, om op die manier geld van u los te krijgen. 6Wij zijn er ook nooit op uit geweest eer van u of van anderen te krijgen, hoewel wij als apostelen van Jezus Christus wel op onze rechten hadden kunnen staan. 7Wij zijn zo zacht en vriendelijk voor u geweest als een moeder voor haar kinderen. 8Wij hadden zoveel liefde voor u gekregen, dat wij u niet alleen met plezier Gods boodschap brachten, maar zelfs ons leven voor u wilden geven.

9U herinnert zich wel, vrienden, hoe wij ons voor u hebben ingespannen. Dag en nacht zijn wij in de weer geweest. Terwijl wij u het goede nieuws van God brachten, zijn wij niemand tot last geweest. Wij hebben ons eigen brood verdiend. 10U bent, samen met God, onze getuigen dat wij in onze omgang met u zuiver, eerlijk en onberispelijk zijn geweest. 11U weet toch hoe wij met ieder van u hebben gesproken als een vader met zijn kinderen. 12Wij hebben u getroost en bemoedigd en er bij u op aangedrongen waardig te leven tot eer van God, tot eer van Hem die u heeft uitgenodigd in zijn koninkrijk om zijn heerlijkheid te delen.

13Hiervoor zullen wij God altijd blijven danken: toen u van ons het woord van God hoorde, was dat voor u geen nieuws van mensen, maar van God. U hebt het aangenomen voor wat het was: een boodschap van God. En die boodschap heeft een geweldige invloed op u die erin gelooft. 14U overkwam hetzelfde, vrienden, als de christenen in Judea. U kreeg het zwaar te verduren van uw landgenoten, net als zij van de Joden. 15Die hebben zowel hun profeten als de Here Jezus gedood, en wij zijn vreselijk door hen vervolgd. Zij verzetten zich zowel tegen God als tegen de mensen 16en proberen ons ervan te weerhouden andere volken het goede nieuws te brengen, waardoor zij gered kunnen worden. Op die manier stapelen hun zonden zich steeds hoger op, zodat nu de maat vol is en Gods toorn over hen komt.

17Broeders en zusters, nadat wij u een tijd alleen moesten laten—wel uit het oog, maar niet uit het hart—hebben wij erg ons best gedaan weer naar u terug te keren. Wij verlangden naar u en wilden heel graag naar u toe. 18Ik, Paulus, heb het keer op keer geprobeerd, maar Satan hield ons tegen. 19Want voor wie leven wij? Wie geven ons hoop en blijdschap? Wie zijn onze trots en beloning? Dat bent u! Ja, u die ons grote vreugde zult geven als wij, bij zijn terugkeer, samen voor de Here Jezus staan. 20U bent onze erekroon.