士師記 8 – JCB & HTB

Japanese Contemporary Bible

士師記 8:1-35

8

ギデオンの追撃

1ところが、エフライム人の指導者たちはギデオンに詰め寄り、激しく彼を責めました。「ミデヤン人との初陣で、なぜわれわれに声をかけてくれなかったのだ。」

2-3「あなたがたには、神様がちゃんと、ミデヤンの将軍オレブとゼエブを捕らえさせてくださったではないですか。それに比べたら私のしたことなど取るに足りません。この戦いの最後を飾ったのはあなたがたですよ。そのほうが、戦いをしかけるよりも大仕事だったのではありませんか。」ギデオンの答えに、彼らはようやく怒りを収めました。

4それから、ギデオンと三百人の兵士はヨルダン川を渡りました。かなり疲れていましたが、追撃の手はゆるめません。 5ギデオンは、スコテの人々に食べ物をくれるよう頼みました。「われわれは、ミデヤン人の王ゼバフとツァルムナを追いかけているが、くたくたのうえ空腹なんです。」

6しかし、スコテの指導者たちからは冷淡な返事が戻ってきただけでした。「まだゼバフとツァルムナを捕らえたわけではないだろう。食べ物を恵んだのに負けられでもしたら大変なことになる。あいつらはここへ来て、われわれを殺すに違いないから。」

7そこでギデオンは、こう警告しました。「主が二人を捕らえさせてくださったあかつきには、ここに戻って来て、野のいばらやとげで、おまえたちの身を引き裂いてくれよう。」

8それからペヌエルに上り、食糧を求めたところ、ここでも同じ返事でした。 9そこで、ギデオンはペヌエルの人々にも警告しました。「この戦いに決着がついたら、戻って来てこのやぐらをたたき壊してやる。」

10そのころゼバフ王とツァルムナ王は、残りの兵一万五千とともにカルコルにたてこもっていました。これが生き残ったすべてで、すでに連合軍の兵士は十二万人が戦死していたのです。 11ギデオンは、ノバフとヨグボハの東にある隊商路を迂回して、ミデヤンの陣営を急襲しました。 12二人の王は逃げ出しましたが、ギデオンが追いかけて捕らえたので、敵軍は総くずれとなりました。

13戦いがすんで、ギデオンはヘレスの坂道を通って帰路につきましたが、 14その時、スコテから一人の若者を捕らえて来て、町の七十七名の名前を挙げさせました。 15そこで、ギデオンはスコテに取って返し、こう言いました。「よくも、ゼバフ王やツァルムナ王を捕らえられないだろうとあざけってくれたな。それに、疲れて空腹をかかえていたわれわれに、パン一つ与えなかった。よく見るがいい。これがゼバフとツァルムナだ。」

16ギデオンは町の重要人物を捕らえ、野生のいばらやとげを取って彼らを打ち、 17またペヌエルにも赴いて町のやぐらを破壊し、男子全員を殺しました。

18それからギデオンは、ゼバフ王とツァルムナ王に問いただしました。「おまえたちがタボル山で殺した者たちはだれに似ていたか。」

「あなたと同じような服を着ていました。まるで王子のようでした。」

19「ああ、私の兄弟に違いない。誓ってもいい。彼らを殺さずにいてくれたら、おまえたちを助けてやったのに。」

20ギデオンは長男エテルに、二人を殺すように命じました。しかし、エテルはまだ少年だったので、恐ろしくて剣を抜くことができません。 21ゼバフとツァルムナはギデオンに懇願しました。「あなた自身が手を下してください。われわれも、あなたのような大人に殺されたほうがいい。」そこで、ギデオンがとどめを刺し、二人のらくだの首にかけてあった飾りをはずしました。

22その時、イスラエルの人々は叫びました。「ばんざい!あなたもご子息も、子々孫々に至るまで私たちを治めてください。あなたが私たちをミデヤン人からお救いくださったのですから。」

23-24しかし、ギデオンは答えました。「私は王にはならない。息子もそうだ。主があなたがたを治める王だ。そこで、一つ聞いてほしいことがある。敵から分捕った耳輪を私に渡してもらえないか。」ミデヤン軍はイシュマエル人だったので、金の耳輪をつけていたのです。

25「喜んで」と彼らは答え、上着を広げると、一人一人、分捕り物の耳輪を投げ込みました。 26集まった金の耳輪は全部で千七百シェケル(約二十キログラム)にも上りました。このほかにも、投げ込まれた三日月形の飾り、垂れ飾り、王衣、らくだの首飾りなどがありました。 27ギデオンはそれらの金で、エポデ〔そでなしの上着。普通は祭司が着るが、ここでは金の装飾がついて重く、壁にかけた〕を作り、自分の町オフラに置きました。ところが、イスラエル人はみな、それを拝んで淫行にふけるようになり、ギデオンとその一族にとって悪への落とし穴となりました。

28以上が、ミデヤン人がイスラエル人に屈服するに至った経過です。ミデヤン人は二度と立ち直れず、ギデオンが生きている四十年間は、イスラエルに平和が続きました。

ギデオンの死

29ギデオンは自分の家に帰ってそこに住みました。 30彼には息子が七十人もいました。大ぜいの妻がいたからです。 31また、シェケムにも内縁の妻が一人おり、アビメレクという男の子がいました。 32年老いたギデオンはついに世を去り、アビエゼル人の地オフラにある、父ヨアシュの墓に葬られました。

33ギデオン亡きあと、イスラエル人はたちまちバアルやバアル・ベリテの偶像崇拝に陥りました。 34周囲のすべての敵から救い出してくださった彼らの神、主を、もう心に留めようとはしなかったのです。 35人々はギデオンの数々の功績を忘れ、その一族を手厚く待遇することも怠りました。

Het Boek

Richteren 8:1-35

Gideon weigert het leiderschap

1De leiders van de stam Efraïm waren echter woedend op Gideon: ‘Wat is dat voor een manier van doen?’ zeiden ze boos. ‘Waarom hebt u ons niet geroepen toen u tegen de Midjanieten ging vechten?’ Zij maakten hem hevige verwijten. 2-3 Maar Gideon antwoordde: ‘God heeft u toch de koningen Oreb en Zeëb van Midjan gevangen laten nemen? Vergeleken daarmee heb ik praktisch niets gedaan. Wat u deed aan het einde van de strijd is veel belangrijker dan wat wij aan het begin hebben gedaan.’ Toen kalmeerden zij.

4Gideon en zijn driehonderd mannen bereikten de Jordaan en staken die over. Hoewel zij erg moe waren, zetten zij de achtervolging voort. 5Gideon vroeg de inwoners van Sukkot om voedsel voor zijn mannen. ‘Wij zijn erg moe van het achtervolgen van Zebah en Zalmuna, de koningen van Midjan,’ legde hij uit. 6Maar de leiders van Sukkot antwoordden: ‘U doet alsof u Zebah en Zalmuna al hebt gevangen! Nee, we geven niets!’ 7Toen waarschuwde Gideon hen: ‘Wanneer de Here hen aan mij heeft overgeleverd, kom ik terug om u te geselen met dorens en distels uit de woestijn.’ 8Daarna trok hij verder naar Pnuël en vroeg ook daar om voedsel, maar hij kreeg hetzelfde antwoord als in Sukkot. 9Daarom zei hij tegen de burgers van Pnuël: ‘Wanneer de strijd voorbij is, kom ik terug en zal ik deze toren met de grond gelijk maken.’

10Rond die tijd kwamen de koningen Zebah en Zalmuna met hun leger van nog slechts vijftienduizend man in Karkor aan. Dat was het hele restant van de strijdmacht van de stammen uit het oosten, want er waren al honderdtwintigduizend soldaten gesneuveld. 11Gideon volgde de karavaanroute ten oosten van Nobach en Jogbeha en versloeg het Midjanitische leger door een verrassingsaanval. 12De twee koningen sloegen op de vlucht, maar Gideon achtervolgde hen en nam hen gevangen. Hun hele leger werd verstrooid. 13Daarna ging hij terug via de Heres-pas. 14Hij nam een jongen uit Sukkot gevangen en dwong deze de namen op te schrijven van alle zevenenzeventig politieke en religieuze leiders van Sukkot. 15Toen ging hij naar Sukkot. ‘U lachte mij uit en zei dat ik koning Zebah en koning Zalmuna nooit te pakken zou krijgen,’ zei hij. ‘U weigerde mijn hongerige, vermoeide mannen eten te geven. Welnu, hier zijn we dan!’ 16Hij greep de leiders van de stad en gaf hun met de dorens en distels uit de woestijn een gevoelige afstraffing. 17Hij ging ook naar Pnuël, haalde daar de toren omver en doodde de hele mannelijke bevolking.

18Toen vroeg Gideon aan koning Zebah en koning Zalmuna: ‘Hoe zagen de mannen eruit die u op de Thabor hebt gedood?’ Zij antwoordden: ‘Ze zagen er net zo uit als u, als koningszonen!’ 19‘Dat waren mijn bloedeigen broers!’ riep Gideon uit. ‘Ten overstaan van de Here zeg ik u: als u hen had laten leven, zou ik u nu niet doden.’ 20Gideon zei tegen zijn oudste zoon Jether: ‘Vooruit, dood hen.’ Maar Jether durfde niet, want hij was nog maar een jongen. 21En Zebah en Zalmuna zeiden tegen Gideon: ‘Doet u het zelf, we worden liever door een man gedood!’ Daarop doodde Gideon hen eigenhandig. De sieraden die hun kamelen om de nek droegen, nam hij mee.

22De Israëlieten zeiden tegen Gideon: ‘U moet onze leider worden! U en uw nageslacht moeten over ons regeren, want u hebt ons verlost uit de overheersing van de Midjanieten.’ 23Maar Gideon antwoordde: ‘Noch ik, noch mijn zoon zullen uw leider zijn. De Here is uw Leidsman! 24Ik heb echter één vraag. Laat ieder van u mij één ring geven uit zijn persoonlijke buit.’ Want de Midjanitische troepen waren Ismaëlieten, die vaak gouden ringen droegen. 25‘Dat is goed,’ antwoordden zij. Zij legden een mantel op de grond en ieder gooide daar één ring op. 26Het totale gewicht van de gouden ringen bedroeg ruim achttien kilo, nog afgezien van de oorhangers en de paars rode kleding van de verslagen koningen en de kettinkjes die hun kamelen om de nek droegen. 27Gideon maakte hiervan een gouden priesterkleed en zette die in zijn woonplaats Ofra neer. Maar al gauw begon heel Israël dit priesterkleed te aanbidden, zodat het Gideon en zijn familie alleen maar ongeluk bracht. 28Midjan werd definitief aan Israël onderworpen. Toen leefde het land veertig jaar lang in vrede, zolang Gideon leefde.

29-30 Gideon ging naar huis terug en kreeg in de loop van de tijd zeventig zonen. Hij had veel vrouwen 31en ook een bijvrouw, die in Sichem woonde, zij schonk hem een zoon, die de naam Abimelech kreeg. 32Gideon stierf op zeer hoge leeftijd en werd begraven bij zijn vader Joas in Ofra, in het gebied van de Abiëzrieten.

33Na Gideons dood werden de Israëlieten God opnieuw ontrouw en zij begonnen afgodsbeelden van Baäl en Baäl-Berith te aanbidden. 34Zij dachten niet meer aan de Here, hun God, die hen had verlost van de hen omringende vijanden. 35Ook waren ze de familie van Gideon niet meer dankbaar voor alles wat Gideon voor Israël had gedaan.