マタイの福音書 13 – JCB & HTB

Japanese Contemporary Bible

マタイの福音書 13:1-58

13

天国のたとえ話

1その日のうちに、イエスは家を出て、湖の岸辺に降りて行かれました。 2-3ところがそこも、またたく間に群衆でいっぱいになったので、小舟に乗り込み、舟の上から、岸辺に座っている群衆に、多くのたとえを使って教えを語られました。

「農夫が畑で種まきをしていました。 4まいているうちに、ある種が道ばたに落ちました。すると、鳥が来て食べてしまいました。 5また、土の浅い石地に落ちた種もありました。それはすぐに芽を出したのですが、 6土が浅すぎて十分根を張ることができません。やがて日が照りつけると枯れてしまいました。 7ほかに、いばらの中に落ちた種もありましたが、いばらが茂って、結局、成長できませんでした。 8しかし中には、耕された良い地に落ちた種もありました。そして、まいた種の三十倍、六十倍、いや百倍もの実を結びました。 9聞く耳のある人はよく聞きなさい。」

10その時、弟子たちが近寄って来て尋ねました。「どうして、人々にはいつも、このようなたとえでお話しになるのですか。」

11「あなたがたには神の国を理解することが許されていますが、ほかの人たちはそうではないからです。」イエスはこう答え、 12さらに続けて説明なさいました。「つまり、持っている者はますます多くの物を持つようになり、持たない者はわずかな持ち物さえも取り上げられてしまいます。 13だから、たとえを使って話すのです。彼らは、いくら見てもいくら聞いても、少しも理解しようとしません。

14こうして、イザヤの預言のとおりになりました。

『彼らは、聞くには聞くが理解しない。

見るには見るが認めない。

15その心は肥えて鈍くなり、

その耳は遠く、その目は閉じられている。

彼らは見もせず、聞きもせず、理解もせず、

神に立ち返って、わたしにいやされることがない。』イザヤ6・9―10

16しかし、あなたがたの目は見ているから幸いです。また、あなたがたの耳は聞いているから幸いです。 17よく言っておきますが、多くの預言者や神を敬う人たちが、今あなたがたの見聞きしていることを見たい、聞きたいと、どんなに願ったことでしょう。しかし、残念ながらできなかったのです。

18さて、さっきの種まきのたとえ話を説明しましょう。 19最初の道ばたというのは、踏み固められた土のことで、御国についてのすばらしい知らせを耳にしながら、それを理解しようとしない人の心を表しています。こういう人だと、悪魔がさっそくやって来て、その心から、まかれた種を奪い取っていくのです。 20次に、土が浅く、石ころの多い地というのは、教えを聞いたその時は大喜びで受け入れる人の心を表しています。 21ところが、その人の心は深みがないので、このすばらしい教えも深く根をおろすことができません。ですから、しばらくして信仰上の問題が起こったり、迫害が始まったりすると、熱がさめ、いとも簡単に離れて行ってしまうのです。 22また、いばらの生い茂った地というのは、神のことばを聞いても、生活の苦労や金銭欲などがそれをふさいでしまい、しだいに神から離れていく人のことです。 23最後に、良い地というのは、神のことばに耳を傾け、それを理解する人の心のことです。このような人こそ、三十倍、六十倍、百倍もの実を結ぶことができるのです。」

24イエスは、別のたとえ話もなさいました。「神の国は、自分の畑に良い種をまく農夫のようなものです。 25ある晩、農夫が眠っているうちに敵が来て、麦の中に毒麦の種をまいていきました。 26麦が育つと、毒麦もいっしょに伸びてきました。

27使用人は主人のところに駆けつけ、このことを報告しました。『ご主人様、大変です! 最良の種をまいた畑に、なんと毒麦も生えてきました。』

28『敵のしわざだな。』主人はすぐに真相を見抜きました。使用人たちが、『毒麦を引き抜きましょうか』と尋ねると、 29主人は、『いや、だめだ。そんなことをしたら、麦まで引き抜いてしまうだろう。 30収穫の時まで、放っておきなさい。その時がきたら、まず毒麦だけを束ねて燃やし、あとで麦はきちんと倉庫に納めればよいのだ』と答えました。」

31またイエスは、こんなたとえも話されました。「天国は、畑にまいたからし種のようなものです。 32それはどんな種よりも小粒ですが、成長すると大きな木になり、鳥が巣を作れるほどになります。」

33さらに、こんなたとえも話されました。「神の国は、女の人がパンを焼くのにも似ています。小麦粉に、ほんの少しのパン種(パンの製造に使用する酵母)を入れるだけで、パン生地全体がふくらんできます。」

34-35群衆に話をする時、イエスはいつも、このようにたとえで語られました。それは、預言者によって言われたことが実現するためでした。「わたしはたとえを使って語り、世の初めから隠されている秘密を説き明かそう。」 36こうしてイエスが群衆と別れ、家に入られると、弟子たちは、さきほどの毒麦のたとえの意味を説明してほしいと願いました。

37イエスは、お答えになりました。「いいでしょう。良い麦の種をまく農夫とは、わたしです。 38畑とはこの世界、良い麦の種というのは天国に属する人々、毒麦とは悪魔に属する人々のことです。 39畑に毒麦の種をまいた者とは悪魔であり、収穫の時とはこの世の終わり、刈り入れをする人とは天使たちのことです。

40この話では、毒麦がより分けられ、焼かれますが、この世の終わりにも同じようなことが起こります。 41わたしは天使を送って、人をそそのかす者や悪人たちをより分け、 42炉に投げ込んで燃やしてしまいます。悪人たちは、そこで泣いて歯ぎしりするのです。 43その時、正しい人たちは、父の国で太陽のように輝きます。聞く耳のある人はよく聞きなさい。

44神の国は、ある人が畑の中で見つけた宝のようなものです。見つけた人はもう大喜びで、だれにも知らせず、全財産をはたいてその畑を買い、宝を手に入れるに違いありません。

45また神の国は、良質の真珠を探している宝石商のようなものです。 46彼はすばらしい価値のある真珠を見つけると、持ち物全部を売り払ってでも、それを手に入れようとするのです。

47-48また神の国は、漁師にたとえることもできます。漁師は、いろいろな魚でいっぱいになった網を引き上げると、岸辺に座り込んで網の中の魚をより分けます。食べられるものはかごに入れて、食べられないものは捨てるというふうに。 49この世の終わりにも、同じようなことが起こります。天使がやって来て、正しい者と悪い者とを区別し、 50悪い者を火に投げ込むのです。彼らはそこで泣きわめいて、くやしがります。 51これでわかりましたか。」

弟子たちは、「はい」と答えました。

52そこでイエスは、さらにこう言われました。「ユダヤ人のおきてに通じ、しかも、わたしの弟子でもある人たちは、古くからある聖書の宝と、私が与える新しい宝と、二つの宝を持つことになるのです。」

故郷の町ナザレでのイエス

53-54これらのたとえを語り終えると、イエスはガリラヤのナザレに帰り、町の会堂で教えられました。すると、人々はみなイエスの知恵とその不思議な力に驚きました。「なんということだ。 55あの人は、たかが大工の息子ではないか。母親はマリヤで、弟のヤコブも、ヨセフも、シモンも、ユダも、 56妹たちも、おれたちはよく知っている。みんなここに住んでいるのだから。あのイエスがどれほどの人だというのか。」 57こうして人々は、かえってイエスに反感を持つようになりました。「預言者はどこででも尊敬されますが、ただ自分の故郷、身内の者の間ではそうではないのです」と、イエスは言われました。 58このような人々の不信仰のために、そこでは、ほんのわずかの奇跡を行われただけでした。

Het Boek

Mattheüs 13:1-58

Gelijkenissen van Jezus

1Later die dag verliet Jezus het huis en ging bij het meer zitten. 2Er kwam een grote menigte mensen naar Hem toe. Daarom ging Hij in een boot. Van daaruit sprak Hij de mensen toe die op de oever stonden te luisteren. 3Hij vertelde hun onder andere deze gelijkenis: ‘Een boer zaaide koren op zijn land. 4Bij het zaaien viel er wat zaad langs de weg en de vogels kwamen het oppikken. 5Er viel ook wat zaad op steenachtige grond. Omdat er weinig aarde lag, kwam het vlug op. 6Maar toen de zon erop ging schijnen, verschroeide het. Het ging dood, omdat het niet veel wortels had. 7Ander zaad viel tussen de distels en werd erdoor verstikt. 8De rest van het zaad viel in goede grond en gaf een rijke oogst: wel dertig, zestig en honderd keer zoveel als er was gezaaid. 9Wie oren heeft, moet ook goed luisteren!’

10Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en vroegen: ‘Waarom vertelt U de mensen altijd van dit soort gelijkenissen?’ 11‘Jullie hebben het voorrecht de geheimen van het Koninkrijk van de hemelen te begrijpen,’ antwoordde Hij. ‘Maar zij niet. 12Want wie iets heeft, zal er veel bij krijgen, meer dan genoeg. Maar wie niets heeft, zal ook nog kwijtraken wat hij meent te hebben. 13Daarom gebruik Ik gelijkenissen. De mensen horen en zien Mij wel, maar begrijpen Mij niet. 14De profeet Jesaja sprak over hen toen hij zei: “U hoort wel, maar begrijpt niet. U kijkt wel, maar ziet niet. 15Het hart van dit volk is onverschillig, ze hebben hun oren dichtgestopt en hun ogen gesloten, om maar niets te zien, horen of begrijpen. Daarom kunnen zij niet naar God terugkeren en kan Hij hen niet genezen.” 16Gelukkig hebben jullie ogen die kunnen zien en oren die kunnen horen! 17Veel profeten en rechtvaardige mensen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien en te horen wat jullie horen. Maar zij konden het niet.

18Met het voorbeeld van de boer die ging zaaien, bedoel Ik dit: 19er zijn mensen die wel over het Koninkrijk horen vertellen, maar er niets van begrijpen. Wat in hun hart is gezaaid, wordt er meteen door de duivel weer uitgeroofd. Dit soort mensen lijkt op de harde grond van de weg. 20Er zijn ook mensen die over het Koninkrijk horen vertellen en er direct enthousiast over zijn. 21Maar zij zijn oppervlakkig. Als zij moeilijkheden krijgen of om hun overtuiging worden vervolgd, moeten zij er ineens niets meer van hebben. Want het zaad had nauwelijks wortel geschoten. Dit soort mensen lijkt op de steenachtige grond. 22Dan zijn er mensen die het goede nieuws horen, maar het laten verstikken door de zorgen van het leven en het verlangen naar geld. Eigenlijk doen ze niets met het goede nieuws dat ze hebben gehoord. Dit soort mensen lijkt op de grond die vol distels staat. 23Ten slotte zijn er mensen die het goede nieuws horen en begrijpen. Bij hen draagt het zaad vrucht, soms honderdmaal, soms zestigmaal en soms dertigmaal zoveel. Dit soort mensen lijkt op de goede grond, waar het zaad mooi kon opkomen en vruchtdragen.’

24Jezus vertelde nog een gelijkenis. ‘U kunt zich het Koninkrijk van de hemelen ook zo voorstellen. Een boer zaaide goed graan op zijn land. 25Maar op een nacht, terwijl iedereen sliep, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen het graan. 26Toen het graan begon te groeien, schoot ook het onkruid op. 27De knechten gingen naar de boer toe en zeiden: “Het veld waar u dat goede graan hebt gezaaid, staat vol onkruid!” 28“Dat heeft een vijand gedaan,” zei hij. “Zullen wij het onkruid ertussen uittrekken?” vroegen zij. 29“Nee,” antwoordde de boer. “Want dan trekken jullie het jonge graan ook mee. 30Laat ze maar samen opgroeien tot de oogst. Dan zal ik tegen de maaiers zeggen dat zij eerst het onkruid bijeen moeten halen en verbranden. Daarna kunnen zij het graan in de schuur brengen.” ’

31Jezus vertelde ook deze gelijkenis: ‘Het Koninkrijk van de hemelen is net een mosterdzaadje dat in de grond wordt gestopt. 32Het is het kleinste zaadje dat er is, maar het wordt wel een van de grootste struiken, een boom zelfs: de vogels kunnen in zijn takken schuilen.’

33Hij vertelde nog een andere gelijkenis: ‘Het Koninkrijk van de hemelen is net als de gist waarvan een vrouw een beetje in een hoop meel doet, en na een tijdje is het deeg door en door gegist.’

34Telkens wanneer Jezus de mensen toesprak, vertelde Hij gelijkenissen, dat zijn verhalen met een diepere betekenis. Hij gebruikte voortdurend voorbeelden om duidelijk te maken wat Hij bedoelde. 35Een van de profeten had al gezegd: ‘Ik wil door middel van voorbeelden spreken en vertellen wat van het begin van de wereld af geheim is gebleven.’

36Jezus stuurde de mensen weg en ging naar huis. Zijn leerlingen kwamen bij Hem zitten en vroegen wat Hij bedoelde met de gelijkenis over het onkruid tussen het graan. 37‘Luister,’ zei Hij. ‘Ik, de Mensenzoon, ben de boer die het goede zaad zaait. 38Het land is de wereld. Het goede zaad zijn de mensen die bij het Koninkrijk horen. En het onkruid zijn de mensen die bij de duivel horen. 39De vijand die het onkruid heeft gezaaid, is de duivel. De oogst is het einde van deze tijd en de maaiers zijn de engelen. 40Zoals in dit verhaal het onkruid bijeengehaald en verbrand wordt, zo zal het ook gaan bij het einde van deze tijd. 41Ik, de Mensenzoon, zal mijn engelen erop uitsturen. Zij zullen alle verleidingen en alle slechte mensen uit mijn Koninkrijk bijeenhalen 42en in de oven gooien. Daar zal het een en al wroeging, tranen en verdriet zijn. 43Maar de goede en gelovige mensen zullen in het Koninkrijk van hun Vader stralen als de zon. Wie oren heeft, moet ook goed luisteren!

44Het Koninkrijk van de hemelen is net een schat die ergens in een stuk land ligt en door iemand wordt ontdekt. Die man stopt de schat vlug weer in de grond. Hij is zo blij dat hij alles wat hij heeft, verkoopt. Dan koopt hij het stuk land, met de schat erbij!

45Het Koninkrijk van de hemelen doet ook denken aan een koopman die op zoek is naar mooie parels. 46Ineens ontdekt hij er een van grote waarde. Hij verkoopt alles wat hij heeft en koopt die ene kostbare parel.

47Een ander voorbeeld van het Koninkrijk van de hemelen is een visser die zijn net in het water gooit. Er komen allerlei vissen in. 48Wanneer zijn net vol is, trekt hij het op de kant en gaat de vissen sorteren. De goede doet hij in de manden, de slechte gooit hij weg. 49Zo zal het ook gaan bij het einde van deze tijd. De engelen zullen komen om de slechte mensen van de goede te scheiden. 50En de slechten zullen in het vuur worden gegooid. Daar zal het een en al wroeging, tranen en verdriet zijn. 51Begrijpen jullie dit?’ ‘Ja,’ antwoordden zij. 52Hij ging verder en zei: ‘Iedere leraar van de Joodse godsdienst die een leerling van Mij wordt, heeft een dubbele schat: de oude schat van Mozes en de profeten én de nieuwe schat van Mij.’

53Na het vertellen van al deze gelijkenissen ging Jezus naar Nazareth, 54de stad waar Hij was opgegroeid. Daar sprak Hij in de synagoge. Iedereen verbaasde zich over zijn wijsheid en de wonderen die Hij deed. 55‘Hoe is dit mogelijk?’ zeiden zij daar. ‘Hij is toch de zoon van onze timmerman! En we kennen allemaal zijn moeder Maria en zijn broers Jakobus, Jozef, Simon en Judas. 56Zijn zusters wonen hier ook. Wat verbeeldt Hij Zich wel?’ 57Het was duidelijk dat zij niets met Hem te maken wilden hebben. Jezus zei tegen hen: ‘Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn eigen stad en in zijn eigen familie.’ 58Hij deed daar niet veel wonderen, omdat zij niet geloofden.