Spreuken 30 – HTB & CARS

Het Boek

Spreuken 30:1-33

1Dit zijn de woorden van Agur, de zoon van Jake—het zijn woorden van God. De strijder zegt: ‘God, ik heb zoveel moeite gedaan, ik kan niet meer!

2Ik schiet tegenover iedereen tekort en het ontbreekt mij aan verstand.

3Ik heb geen wijsheid verkregen en begrijp ook niets van alles wat heilig is.’

4Wie ging er naar de hemel en kwam weer terug? Wie houdt de wind stevig vast? Wie heeft al het water in een mantel gebonden? Wie gaf de aarde haar vorm en omtrek? Hoe heet Hij en hoe heet zijn Zoon? Zeg het mij als u het weet.

5Gods woorden zijn puur en zuiver, Hij beschermt ieder die op Hem vertrouwt.

6Voeg niets aan zijn woorden toe, want dan straft Hij u, omdat u een leugenaar bent.

7God, ik heb twee dingen aan U gevraagd en geef mij die alstublieft voordat ik sterf:

8houd ongeloof en leugens bij mij weg, geef mij armoe noch rijkdom, maar alleen wat ik nodig heb.

9Want als ik verzadigd zou zijn, zou ik U misschien verloochenen door te zeggen: ‘Wie is de Here?’ En als ik arm was, zou ik misschien gaan stelen en daardoor uw naam oneer aandoen.

10Klaag een knecht niet aan bij zijn meester, anders vervloekt hij u misschien en beschouwt God u als schuldig.

11Er zijn mensen die hun ouders vervloeken,

12mensen die zichzelf goed vinden, maar in werkelijkheid zondig zijn,

13mensen die hooghartig om zich heen kijken en anderen verachten,

14mensen die hun tanden als zwaarden en hun kiezen als messen gebruiken, om daarmee de noodlijdenden en de armen te vermalen.

15De bloedzuiger heeft twee dochters: ze zijn onverzadigbaar en willen steeds meer. Drie dingen zijn absoluut niet te verzadigen, voor de volgende vier dingen is het nooit genoeg:

16het graf, een onvruchtbare baarmoeder, de aarde die nooit genoeg water heeft, en het vuur. Geen van die vier zegt ooit: ‘Nu is het genoeg.’

17Het oog waaruit minachting voor een vader spreekt of dat opstandig kijkt naar een moeder, wordt uitgepikt door de raven bij de beek, wordt voedsel voor de jonge adelaars.

18Veel dingen zijn voor mij onbegrijpelijk, de volgende vier kan ik niet bevatten:

19een adelaar die hoog aan de hemel zweeft, een slang die moeiteloos over een gladde rots kruipt, een schip dat veilig door de golven vaart en wat gebeurt tussen een man en zijn jonge vrouw.

20En minstens zo onbegrijpelijk is het gedrag van een vrouw die overspel pleegt: zij zondigt, kleedt zich weer aan en zegt: ‘Ik heb niets verkeerds gedaan.’

21Mensen hebben een afschuw van veel dingen en de volgende vier dingen zijn onverdraaglijk:

22een knecht die macht krijgt, een dwaas die in weelde leeft,

23een verbitterde vrouw die toch trouwt en een dienares die de plaats van haar meesteres inneemt.

24De volgende vier zijn weliswaar klein, maar hebben van God grote wijsheid gekregen:

25de mieren hebben weliswaar geen verstand, maar zijn toch zo verstandig in de zomer hun voedsel te verzamelen,

26klipdassen mogen dan redeloze dieren zijn, maar hebben wel hun hol in de rotsen,

27hoewel sprinkhanen geen leider hebben, trekken zij op in geordende groepen,

28de hagedis is met de hand te pakken, maar leeft zelfs in koninklijke paleizen.

29Er zijn veel indrukwekkende dingen op aarde, de volgende vier bijvoorbeeld:

30een oude leeuw, een bejaarde koning der dieren die voor niemand aan de kant gaat,

31een soepel rennende windhond, een trotse bok en een onoverwinnelijke koning.

32Hebt u in uw woede dwaas gehandeld of hebt u kwaad in de zin, zwijg dan en voer uw plan niet uit!

33Want door melk te karnen ontstaat boter, door te hard op de neus te drukken ontstaat een bloedneus en door woede op te wekken ontstaat ruzie.

Священное Писание

Мудрые изречения 30:1-33

Высказывания Агура

1Высказывания Агура, сына Иаке, массаита30:1 Массаит – т. е. потомок Массы, сына Исмаила (см. Нач. 25:14). Но это слово можно перевести и как «изречение». То же в 31:1..

Этот человек сказал Итиилу, Итиилу и Ухалу30:1 Или: «…сказал: „Я устал, Всевышний! Я устал, Всевышний! Я изнемог!“»:

2«Я самый невежественный из людей;

я разума человеческого не имею.

3Мудрости я не учился;

нет у меня познания Святого.

4Кто восходил на небо и нисходил?

Кто ветер собрал в ладони?

Кто воду в Свой плащ завернул?

Кто утвердил пределы земли?

Как имя Ему? И как имя Сыну Его?

Скажи мне, если знаешь!

5Всякое слово Всевышнего чисто;

щит Он уповающим на Него.

6К словам Его не прибавляй,

иначе Он упрекнёт тебя,

и окажешься ты лгуном.

7Двух вещей я прошу у Тебя, Вечный,

не откажи мне, пока я жив:

8удали от меня пустословие и ложь,

и не давай мне ни бедности, ни богатства,

но хлебом насущным меня питай,

9чтобы мне не пресытиться и не отвергнуть Тебя,

сказав: „А кто такой Вечный?“,

и чтобы мне не обеднеть и красть не начать,

бесчестя тем имя моего Бога.

10Не клевещи на раба перед хозяином его,

чтобы его проклятие не пало на тебя, и ты не пострадал.

11Есть такие, что проклинают своих отцов

и не благословляют матерей.

12Есть такие, что в глазах своих чисты,

хотя от грязи своей не отмыты.

13Есть такие – о, как надменны глаза их,

как взгляды презрительны!

14Есть такие, чьи зубы, словно мечи,

чьи клыки, как ножи,

чтоб пожирать бедняков с земли

и нищих среди смертных.

15У пиявки две дочери.

„Дай! – кричат они. – Дай!“

Вот три вещи, что ненасытны,

даже четыре, что никогда не скажут: „Довольно!“ –

16мир мёртвых,

бесплодное чрево,

земля, что вечно жаждет воды,

и огонь, что не скажет: „Довольно!“

17Глаз, глумящийся над отцом

и презирающий послушание матери,

выдолбят вороны из долины,

птенцы орлиные расклюют.

18Вот три вещи, необъяснимые для меня,

даже четыре, которых не понимаю:

19путь орла в небесах,

путь змеи на скале,

путь корабля среди моря

и путь мужчины к девушке.

20Таков путь неверной жены:

поела, вытерла рот и говорит:

„Я ничего дурного не сделала“.

21Под тремя вещами дрожит земля,

даже четырёх она не в силах вынести:

22раба, когда он делается царём,

глупца, насытившегося пищей,

23ненавистную женщину, выходящую замуж,

и служанку, занявшую место хозяйки.

24Четверо малы на земле,

но мудрее мудрецов:

25муравьи – народец не сильный,

а делают летом запасы;

26даманы30:26 Даман – млекопитающее размером с кролика, внешне напоминающее грызунов. Обитает, преимущественно, в горных районах. – народец не крепкий,

а жилища делают в скалах;

27саранча – нет у ней царя,

но вся выступает строем;

28ящерка – её можно схватить рукой,

но она30:28 Или: «паук… но он». бывает даже в царских дворцах.

29Вот трое, чей шаг величав,

даже четверо, чья величава поступь:

30лев, могучий среди зверей, что ни перед кем с пути не свернёт,

31петух перед курами30:31 Или: «боевой конь в упряжи».,

козёл впереди стада

и царь во главе своего войска.

32Если ты был так глуп, что занёсся,

или если задумывал зло –

рукою уста закрой!

33Ведь если взбивать молоко, получится масло,

если ударить по носу, польётся кровь,

а если гнев разжечь, вспыхнет вражда».