Spreuken 22 – HTB & CCL

Het Boek

Spreuken 22:1-29

1Een goede reputatie is belangrijker dan grote rijkdom, goed bekend staan is belangrijker dan zilver en goud.

2Rijke en arme mensen leven met elkaar en hebben elkaar nodig, de Here heeft hen allemaal gemaakt.

3Een bedachtzaam en verstandig mens ziet het dreigende gevaar en verbergt zich, maar onverstandigen blijven gewoon doorgaan en worden dus gestraft.

4De beloning voor nederigheid en eerbiedig ontzag voor de Here bestaat uit rijkdom, aanzien en uitzicht op het leven.

5Wie de verkeerde weg gaat, vindt struikelblokken op zijn weg. Wie bij God blijft, ontloopt dat alles.

6Leer een kind al vroeg wat hij moet weten, dan zal hij later daarnaar leven.

7De rijke heerst over de arme en wie leent staat in het krijt bij de uitlener.

8Wie onrecht zaait, zal problemen maaien, zo zal zijn woede tot een einde komen.

9Wie vriendelijk is, zal worden gezegend, hij deelde immers zijn brood met de hongerige.

10Verdrijf de spotter, dan komt er een einde aan de ruzie, het beschamende meningsverschil zal ophouden.

11De koning is een vriend van de man met een oprecht hart, die oprechte gedachten tot uitdrukking brengt.

12De ogen van de Here waken over de ware wijsheid, maar Hij keert Zich krachtig tegen de mensen die Hem ontrouw zijn.

13De luiaard verzint allerlei uitvluchten. ‘Ik kan niet gaan werken,’ zegt hij, ‘er loopt een leeuw buiten. Dat is mij te gevaarlijk.’

14Vleiende woorden van een onbekende vrouw zijn als een diepe gracht, wie zich de woede van de Here op de hals haalt, valt daarin.

15Onbezonnenheid is kenmerkend voor de jeugd, alleen straf kan iemand daarvan bevrijden.

16Wie zichzelf verrijkt door de arme uit te buiten en gelijk een rijke geschenken geeft, zal zelf met de armoede kennismaken.

17Luister goed naar deze wijze uitspraken en stel uw hart open voor mijn kennis en inzicht.

18Want het is goed als u die in uw hart sluit, dan zullen ze ook uw woorden beïnvloeden.

19Ik geef deze wijsheden aan u door, zodat u leert de Here in alles te vertrouwen.

20Heb ik u geen hoogstaande dingen geschreven, vol wijze raad en diep inzicht?

21Zo kunt u kennismaken met de zekerheid die de waarheid biedt, dan kunt u hen die u om raad vragen, naar waarheid antwoorden.

22Beroof de arme niet omdat hij arm is, verpletter de noodlijdende niet voor de rechtbank.

23Want de Here zal als hun beschermer optreden en hun berovers doden.

24Mijd het gezelschap van een driftkop en ga niet om met een heethoofd,

25anders loopt u het risico net zo te worden, wat u naar de ondergang voert.

26Schaar u niet onder degenen die met een handklap te kennen geven zich garant te stellen voor schulden.

27Want waarom het risico lopen dat de schuldeiser uw bed afneemt, omdat u niet kunt betalen?

28Houd u aan de morele grenzen die al van oudsher gelden.

29Kent u iemand die een goed vakman is? Hij zal succes hebben en voor koningen werken.

Mawu a Mulungu mu Chichewa Chalero

Miyambo 22:1-29

1Mbiri yabwino ndi yofunika kuposa chuma chambiri;

kupeza kuyanja nʼkwabwino kuposa siliva kapena golide.

2Wolemera ndi wosauka ndi ofanana;

onsewa anawalenga ndi Yehova.

3Munthu wochenjera akaona choopsa amabisala,

koma munthu wopusa amangopitirira ndipo amadzanongʼoneza bondo.

4Mphotho ya munthu wodzichepetsa

ndi woopa Yehova ndi chuma, ulemu ndi moyo.

5Mʼnjira za anthu oyipa muli minga ndi misampha,

koma amene amasala moyo wake adzazipewa zonsezo.

6Mwana muzimuphunzitsa njira yake,

ndipo akadzakalamba sadzachokamo.

7Wolemera amalamulira wosauka,

ndipo wokongola zinthu amakhala kapolo wa womukongozayo.

8Amene amafesa zoyipa amakolola mavuto,

ndipo ndodo yaukali wake idzathyoka.

9Amene ali ndi diso lachifundo adzadalitsika,

pakuti iye amagawana chakudya chake ndi anthu osauka.

10Chotsani munthu wonyoza, ndipo kukangana kudzatha;

mapokoso ndi zonyoza zidzaleka.

11Amene amakonda kukhala woyera mtima ndi kumayankhula mawu abwino,

adzakhala bwenzi la mfumu.

12Maso a Yehova amakhala pa anthu odziwa bwino zinthu,

koma Iye adzalepheretsa mawu a anthu osakhulupirika.

13Munthu waulesi amati,

“Kunjaku kuli mkango. Ine ndidzaphedwa mʼmisewu!”

14Pakamwa pa mkazi wachigololo pali ngati dzenje lozama;

amene Yehova wamukwiyira adzagwamo.

15Uchitsiru umakhala mu mtima mwa mwana,

koma ndodo yomulangira mwanayo idzachotsa uchitsiruwo.

16Amene amapondereza anthu osauka kuti awonjezere chuma chake,

ndiponso amene amapereka mphatso kwa anthu olemera onsewa adzasauka.

Malangizo a Anthu Anzeru

17Utchere khutu lako ndipo umvere mawu anzeru;

uyike mtima wako pa zimene ndikukuphunzitsa kuti udziwe.

18Zidzakhala zokondweretsa ngati uzisunga mu mtima mwako

ndi wokonzeka kuziyankhula.

19Ndakuphunzitsa zimenezi lero

koma makamaka uziopa Yehova.

20Kodi suja ndinakulembera malangizo makumi atatu

okuchenjeza ndi okupatsa nzeru,

21malangizo okudziwitsa zolungama

ndi zoona

ndi kuti ukawayankhe zoona amene akutumawo?

22Mʼmphawi usamubere chifukwa ndi osauka,

ndipo usawapondereze anthu osowa mʼbwalo la milandu,

23pakuti Yehova adzawateteza pa mlandu wawo

ndipo adzalanda moyo onse amene amawalanda iwo.

24Usapalane naye ubwenzi munthu wosachedwa kupsa mtima

ndipo usayanjane ndi munthu amene sachedwa kukwiya

25kuopa kuti iwe ungadzaphunzire njira zake

ndi kukodwa mu msampha.

26Usakhale munthu wopereka chikole

kapena kukhala mboni pa ngongole;

27ngati ulephera kupeza njira yolipirira

adzakulanda ngakhale bedi lako lomwe.

28Usasunthe mwala wamʼmalire akalekale

amene anayikidwa ndi makolo ako.

29Kodi ukumuona munthu waluso pa ntchito yake?

Iye adzatumikira mafumu;

sadzatumikira anthu wamba.