Psalmen 9 – Het Boek HTB

Het Boek

Psalmen 9:1-21

1Een psalm van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De dood van de zoon.’

2Here, ik prijs U

met mijn hele hart.

Ik vertel iedereen

over de geweldige dingen die U doet.

3Ik loop over van blijdschap en vreugde

dankzij U.

Over U wil ik zingen,

U bent God, de Allerhoogste!

4In uw nabijheid zullen al mijn vijanden

neervallen en omkomen.

5U hebt mijn eerherstel bewerkt

en mij bevestiging gegeven.

Vanaf uw troon

hebt U het recht laten zegevieren.

6De volken hebt U bedreigd

en de slechte mensen vernietigd,

zodat hun namen voor eeuwig zijn uitgewist.

7De vijanden zijn voor eeuwig veroordeeld!

De Here zal hun steden vernietigen.

Zelfs de herinnering eraan zal vervagen.

8Maar de Here zal eeuwig leven

9en op zijn rechterstoel

de volken van deze aarde rechtvaardig oordelen.

10Ieder die wordt verdrukt,

mag bij Hem komen.

Hij is een schuilplaats

voor wie in nood is.

11Ieder die uw liefde en genade kent, Here,

zal zich voor hulp tot U richten.

U laat iemand die zijn vertrouwen op U stelt

niet in de steek.

12Prijs de Here

die in Jeruzalem woont.

Laat de hele wereld horen

over zijn onvergetelijke daden.

13Hij die elke moord zal wreken,

heeft een open oor voor hen

die Hem aanroepen om recht te vinden.

Als mensen in de problemen zitten

en zijn hulp inroepen,

negeert Hij hun gebeden niet.

14Here, heb medelijden met mij.

Ziet U wel hoe ik lijd

door hen die mij haten?

Ruk mij weg voor de kaken van de dood,

15dan kan ik weer openlijk uw lof zingen

en vol vreugde in Jeruzalem vertellen

hoe U bevrijding brengt.

16De tegenstanders zijn in de kuil gevallen

die zij voor anderen groeven,

ze zijn in hun eigen val gelopen!

17De Here is beroemd

om de wijze waarop Hij de slechte mensen

met hun eigen wapens straft!

Overdenk dit eens rustig!

18De goddeloze

zal eenmaal naar het dodenrijk gaan.

Zo vergaat het ook de volken

die de Here vergeten.

19De armen

zullen niet langer worden vergeten,

hun verwachting

zal niet meer de bodem ingeslagen worden.

20Kom Here, berecht en straf de volken,

laat hen niet over U zegevieren!

21Laat hen maar beven van angst,

zet ze maar op hun plaats,

zodat zij beseffen dat zij mensen zijn!