1Een psalm van Asaf.
De Here, de enig ware God, neemt het woord
en roept naar de hele aarde, van oost tot west.
2God komt
met een ongelooflijke, prachtige glans
vanuit Jeruzalem naar ons toe.
3God is in aantocht en zal niet zwijgen,
omdat Hij móet spreken.
Een laaiend vuur gaat voor hem uit
en om Hem heen davert een storm.
4God roept tot in de hemelen
en naar de aarde
om zijn volk te onderwijzen.
5Laten mijn volgelingen bijeenkomen,
zij die mijn verbond erkennen
en Mij hun offers brengen.
6De hemel zelf laat horen
wat recht en gerechtigheid is,
want God is de enige rechter.
7‘Luister, mijn volk!
Israël, Ik zal nu spreken
en tegen u getuigen.
Ik ben God, uw God.
8Ik wijs u niet terecht
omdat u verzuimd zou hebben
Mij offers te brengen.
Want Ik heb al uw brandoffers gezien.
9Uit uw stallen neem ik geen stieren aan
en ook geen bokken.
10Alle dieren in het bos zijn al van Mij,
het vee dat op de berghellingen graast
en al de rijkdom aan rundvee.
11Alle vogels die op de bergen nestelen,
ken Ik
en wat door het veld loopt,
is al van Mij.
12Wanneer Ik honger heb,
zal Ik u niet te hulp roepen,
want alles op de hele wereld
is van Mij.
13Eet Ik soms het vlees van geofferde stieren?
Drink ik soms bloed van geofferde bokken?
14Breng lof en eer aan God:
dat is pas een echt offer!
Kom uw beloften na
die u aan de Allerhoogste hebt gedaan.
15Roep Mij te hulp in moeilijke tijden,
dan zal Ik u redden
en u zult Mij loven en prijzen.’
16Maar tegen de ongelovige zegt God:
‘Waarom bemoeit u zich met mijn wetten?
Waarom spreekt u over mijn verbond?
17U bent immers alleen maar ongehoorzaam
en laat mijn woord links liggen.
18U speelt onder één hoedje met de dieven,
overspel is u niet vreemd.
19In uw drift slaat u de vreselijkste taal uit
en met uw mond bedriegt u.
20U keert zich zelfs tegen uw eigen broer,
u roddelt over uw moeders andere zoon.
21Terwijl u dit deed,
zweeg Ik in alle talen.
Nu verbeeldt u zich dat Ik met u ben
en net zo denk als u.
22Ongelovige, die God vergeet,
laat dit alles goed tot u doordringen,
want anders zal Ik u vernietigen
en kan niemand u meer redden.
23Wie Mij eert,
brengt het ware offer.
Aan wie die weg gaat
zal Ik laten zien wat mijn heil inhoudt.’
50
1全能の神である主は、東の果てから西の果てまで、
人々を呼び集めました。
2シオンの山のうるわしい宮から、
神の栄光が輝きわたります。
3神は焼き尽くす火をまとい、
雷とともに姿を現されます。
そのまわりには嵐が猛り狂っています。
4ご自分の民をさばくためにおいでになった神は、
天と地にこうお叫びになります。
5「祭壇にいけにえをささげた人々を捜し出せ。
わたしに忠誠を誓った民を集めよ。」
6神は完全に公正な裁判官となって、
判決を下されます。
天も、神の正しさを証言します。
7「民よ、耳を傾けなさい。
わたしはあなたがたの神である。
あなたがたには告発すべきことがある。
8わたしは、祭壇にささげられたいけにえに
不満があるわけではない。
それは欠かさず供えられている。
9しかし、真にわたしの求めているものは、
いけにえの雄牛や雄やぎではない。
10-11野原や林の獣は、
もともとわたしのものなのだから。
千の丘で草をはむ家畜も、
山の鳥もみな、わたしのものである。
12たとえ飢えても、あなたがたに頼ったりはしない。
全世界とその中のものはみな、
わたしのものなのだから。
13あなたがたに、いけにえの肉と血を、
どうしてもささげてもらわなければならない
わけではない。
14-15わたしが求めているのは、真心からの感謝、
わたしへの誓いを果たすことである。
苦難のとき、わたしを頼みとしてほしい。
そうすれば、わたしは助けの手を差し伸べ、
あなたがたはわたしをほめたたえるだろう。」
16しかし、悪者に向かっては、
神はこう宣言なさいます。
「二度とわたしのおきてを口にしてはならない。
わたしがおまえに約束したかのように
思ってはいけない。
17おまえはわたしの懲らしめを拒み、
おきてをないがしろにしたのだから。
18おまえは、どろぼうを見ると手を貸し、
腹黒い者や不道徳な人間とつき合っている。
19-20のろいのことばを吐き、うそをつき、
聞くに耐えないことばを口にする、
おまえのような人間は、
血を分けた兄弟の悪口さえ平気で言う。
21今まではわたしも、じっと黙って見てきた。
おまえは、神は気にかけていないと思っていた。
しかしついに、罰の下る時がきた。
これらのことが、おまえの罪状だ。
22神を忘れ去った者へ、最後のチャンスを与えよう。
わたしはおまえを引き裂こうとしている。
だれもおまえを助けることはできない。
23心からの賛美は尊いささげ物。
それこそ、わたしの栄誉である。
わたしの道を進む人は救われる。」