1Door David.
Geef de Here eer, bewoners van de hemelen.
Bewijs Hem eer
en prijs zijn grootheid en zijn kracht.
2Prijs zijn naam
en buig u neer voor zijn heilige verschijning.
3De stem van de Here klinkt over de zee.
De Almachtige God laat de donder weergalmen.
De Here beheerst de geweldige wateren.
4De stem van de Here is krachtig.
De stem van de Here is glorieus.
5De stem van de Here laat de cederbomen breken,
zelfs de ceders van de Libanon.
6De bomen van de Libanon springen op als kalveren
en de bomen van de Hermon als woudossen.
7De stem van de Here splijt de vlammen.
8De stem van de Here laat de woestijnen sidderen.
De woestijn van Kades beeft onder zijn stem.
9De stem van de Here doet hertenjongen geboren worden.
De stem van de Here laat het schors van de bomen vallen.
In zijn paleis brengt iedereen Hem eer.
10De Here was verheven boven de grote watervloed,
Hij is de verheven Koning tot in eeuwigheid.
11De Here zal zijn volk kracht geven
en zegenen door het vrede te geven.
A Psalm of David.
1Give unto the LORD, O ye mighty, give unto the LORD glory and strength.29.1 ye mighty: Heb. ye sons of the mighty
2Give unto the LORD the glory due unto his name; worship the LORD in the beauty of holiness.29.2 the glory…: Heb. the honour of his name29.2 in…: or, in his glorious sanctuary
3The voice of the LORD is upon the waters: the God of glory thundereth: the LORD is upon many waters.29.3 many: or, great
4The voice of the LORD is powerful; the voice of the LORD is full of majesty.29.4 powerful: Heb. in power29.4 full…: Heb. in majesty
5The voice of the LORD breaketh the cedars; yea, the LORD breaketh the cedars of Lebanon.
6He maketh them also to skip like a calf; Lebanon and Sirion like a young unicorn.
7The voice of the LORD divideth the flames of fire.29.7 divideth: Heb. cutteth out
8The voice of the LORD shaketh the wilderness; the LORD shaketh the wilderness of Kadesh.
9The voice of the LORD maketh the hinds to calve, and discovereth the forests: and in his temple doth every one speak of his glory.29.9 to calve: or, to be in pain29.9 doth…: or, every whit of it uttereth, etc
10The LORD sitteth upon the flood; yea, the LORD sitteth King for ever.
11The LORD will give strength unto his people; the LORD will bless his people with peace.