1Een psalm van David.
Wie mag in uw huis wonen, Here?
Wie mag bij U zijn op uw heilige berg?
2Wie eerlijk en oprecht door het leven gaat
en altijd de waarheid spreekt.
3Wie niet kwaadspreekt,
zijn naaste geen kwaad doet
en voorkomt dat een ander wordt belasterd.
4Degene die alles wat zonde is, afwijst
en respect heeft voor wie God zoeken
en ontzag voor Hem hebben.
Als zo iemand in zijn eigen nadeel
een belofte heeft gedaan,
zal hij die toch nakomen.
5Hij zal zijn geld niet misbruiken
voor woekerpraktijken
en zich niet laten omkopen
ten koste van onschuldigen.
Wie zo door het leven gaat,
kan op Gods bescherming rekenen.
A Psalm of David.
1LORD, who shall abide in thy tabernacle? who shall dwell in thy holy hill?15.1 abide: Heb. sojourn
2He that walketh uprightly, and worketh righteousness, and speaketh the truth in his heart.
3He that backbiteth not with his tongue, nor doeth evil to his neighbour, nor taketh up a reproach against his neighbour.15.3 taketh…: or, receiveth, or, endureth
4In whose eyes a vile person is contemned; but he honoureth them that fear the LORD. He that sweareth to his own hurt, and changeth not.
5He that putteth not out his money to usury, nor taketh reward against the innocent. He that doeth these things shall never be moved.