Psalmen 140 – HTB & NAV

Het Boek

Psalmen 140:1-14

1Een psalm van David voor de koordirigent.

2Here, bescherm mij tegen de misdadigers

en houd mij uit de handen van hen die geweld liefhebben.

3Zij beramen slechte plannen

en zijn voortdurend uit op oorlog.

4Hun tong is zo scherp als die van een slang

en hun lippen spuwen dodelijk gif.

5Here, bescherm mij tegen de aanvallen van de ongelovigen

en houd mij uit de handen van hen die geweld liefhebben.

Zij zijn van plan mij te laten struikelen.

6Hoogmoedige mensen zetten vallen voor mij,

valstrikken en netten om mij te vangen.

7Maar ik zeg tegen de Here: ‘U bent mijn God.’

Here, luister toch naar mijn bidden en smeken.

8Almachtige Here, U bevrijdt mij door uw kracht.

U beschermt mijn leven wanneer de oorlog uitbreekt.

9Here, voorkom dat mijn vijanden hun zin krijgen.

En laat, als zij mij aanvallen, hun aanslag mislukken.

10Het kwaad van de mensen om mij heen

en de slechte dingen die zij zeggen,

zullen hun zelf overkomen.

11Laat het gloeiende kolen op hen regenen,

laat hen in een vuurkuil vallen waar ze nooit meer uitkomen.

12De roddelaar heeft geen recht van leven in dit land

en ik hoop dat het ongeluk de misdadiger inhaalt.

13Ik ben ervan overtuigd dat de Here het opneemt voor de armen

en verdedigt wie het moeilijk hebben.

14Het is duidelijk dat de oprechte mensen uw naam zullen prijzen,

zij mogen in uw nabijheid leven.

Ketab El Hayat

مزمور 140:1-13

الْمَزْمُورُ الْمِئَةُ وَالأَرْبَعُونَ

لِقَائِدِ الْمُنْشِدِينَ. مَزْمُورٌ لِدَاوُدَ

1أَنْقِذْنِي يَا رَبُّ مِنَ الأَشْرَارِ وَاحْفَظْنِي مِنَ الظَّالِمِينَ، 2الَّذِينَ يَنْوُونَ عَلَى الشَّرِّ فِي قُلُوبِهِمْ وَيُثِيرُونَ الْحَرْبَ دَائِماً، 3سَنُّوا أَلْسِنَتَهُمْ كَالْحَيَّةِ، وَسُمُّ الأَصْلالِ تَحْتَ شِفَاهِهِمْ. 4احْمِنِي يَا رَبُّ مِنْ قَبْضَةِ الشِّرِّيرِ، وَأَنْقِذْنِي مِنَ الظَّالِمِينَ الْمُتَآمِرِينَ عَلَى عَرْقَلَةِ خُطْوَاتِي. 5أَخْفَى لِي الْمُتَكَبِّرُونَ فَخّاً، وَنَشَرُوا شَبَكَةً بِجَانِبِ الطَّرِيقِ، وَنَصَبُوا لِي أَشْرَاكاً.

6قُلْتُ لِلرَّبِّ: «أَنْتَ إِلَهِي» فَيَا رَبُّ أَصْغِ إِلَى صَوْتِ تَضَرُّعِي. 7أَيُّهَا الرَّبُّ السَّيِّدُ، يَا قُوَّةَ خَلاصِي، أَنْتَ وَقَيْتَ رَأْسِي فِي يَوْمِ الْقِتَالِ. 8لَا تُحَقِّقْ يَا رَبُّ رَغْبَاتِ الأَشْرَارِ، وَلَا تُنْجِحْ مَكِيدَتَهُمْ لِئَلّا يَسْتَكْبِرُوا. 9رُدَّ عَلَى رُؤُوسِ مَنْ يُحَاصِرُونَنِي مَكَائِدَ مَا يَتَكَلَّمُونَ به. 10لِيَسْقُطْ عَلَيْهِمْ جَمْرٌ مُلْتَهِبٌ، وَلْيُطْرَحُوا إِلَى النَّارِ، وَإِلَى غَمَرَاتِ اللُّجَجِ، فَلَا يَنْهَضُوا أَيْضاً. 11لَا تَدَعْ ذَا اللِّسَانِ السَّلِيطِ يَثْبُتُ فِي الأَرْضِ: فَالشَّرُّ يَتَصَيَّدُ رَجُلَ الظُّلْمِ لِيُهْلِكَهُ. 12قَدْ عَلِمْتُ أَنَّ الرَّبَّ يُنْصِفُ دَعْوَى الْمَسَاكِينِ وَيَحْكُمُ بِالْحَقِّ لِلْمُحْتَاجِينَ. 13نَعَمْ، إِنَّ الصِّدِّيقِينَ يَحْمَدُونَ اسْمَكَ، وَالصَّالِحِينَ يُقِيمُونَ فِي حَضْرَتِكَ.