1Waarom blijft de afstand
tussen U en mij
zo groot, Here?
Het lijkt wel
of U Zich juist voor mij verbergt
wanneer ik U het meest nodig heb.
2Vol hoogmoed
achtervolgt de goddeloze de arme.
Laat het kwaad dat zij hebben bedacht,
toch op deze mensen zelf neerkomen!
3Want mensen die U afwijzen
pochen over alles wat zij willen en kunnen,
zij wensen de hebzuchtige geluk,
maar de Here verachten zij.
4Deze mensen,
hooghartig en trots als zij zijn,
denken dat er geen God is
die rekenschap vraagt.
In hun leven is geen plaats voor Hem.
5Hun manier van leven en werken
brengt hun nog steeds geluk,
terwijl zij er niet aan denken
uw oordeel daarbij te betrekken.
Dit valt helemaal buiten hun gezichtsveld.
Ook over hun tegenstanders
halen zij minachtend hun schouders op.
6Ze denken bij zichzelf:
‘Wie doet me wat?
Het gaat ons toch al jarenlang goed,
van vader op zoon?’
7Bij het minste of geringste vloeken zij,
altijd bedriegen en misleiden zij
en bedenken zij onrecht.
8Zij bevinden zich vaak
op geheime verblijfplaatsen,
op afgelegen plekken
vermoorden zij onschuldige mensen
en zij loeren op weerloze mensen.
9Zij wachten hen stiekem op
als een leeuw die zijn prooi bespringt.
Zij leggen hinderlagen
om arme mensen te vangen
en trekken het net om hen aan.
10De ongelukkige
wordt overweldigd door hun kracht
en bezwijkt onder hun mishandelingen.
11God ziet het toch niet,
denken zij bij zichzelf.
En als Hij het al ziet,
vergeet Hij het wel weer.
Hij kan toch niet alles onthouden?
12Here, grijp toch in!
O God, hef uw hand toch tegen hen op!
Denk alstublieft aan de armen!
13Hoe komt het
dat goddelozen U verachten?
Zij denken dat U hen nooit
ter verantwoording zult roepen.
14Here, U ziet wat zij doen.
U weet wat een ellende en verdriet zij veroorzaken.
Laat hen dan ook maar boeten, Here!
De arme mensen vertrouwen zich geheel aan U toe.
U bent de toevlucht voor wees en weduwe.
U staat bekend als degene
die de hulpelozen tegemoet komt en helpt.
15Breek de macht van de boosdoeners, Here,
zodat zij niets meer kunnen.
Vervolg hen
tot er niet één meer in leven is.
16De Here is Koning,
nu en tot in eeuwigheid!
Zij die God niet volgen,
moeten zijn land uit.
17Here, U kent het hart
van de nederige mensen door en door.
U kent hun wensen,
uw hart gaat naar hen uit,
U luistert naar hen.
18U doet recht
aan wezen en verdrukten.
Niemand krijgt meer de kans
hen uit het land te verjagen.
악인들을 심판해 달라는 기도
1여호와여,
어째서 그처럼 멀리 계시며
어째서 내가 어려울 때
숨으십니까?
2악한 자들이 교만하여
가난한 자들을 학대하고 있습니다. 여호와여,
그들이 자기 꾀에 빠지게 하소서.
3악인들은 자기들의
악한 욕망을 자랑하고
탐하는 자들은
여호와를 저주하고 거절합니다.
4악인들은 아주 교만하고 거만하여
여호와를 찾지도 않으며
하나님이 없다고 생각합니다.
5그런데도 그들은
하는 일마다 성공합니다.
그들은 하나님의 심판이
기다리고 있음을 깨닫지 못하면서
그 대적들을 비웃고 있습니다.
6악인들은 말합니다.
“나는 절대로 흔들리지 않을 것이며 어떤 경우에도
어려움을 당하지 않을 것이다.”
7그들의 입에는
저주와 거짓과 협박이 가득하여
그 혀로 남을 해치고 범죄합니다.
8그들은 마을 으슥한 곳에
숨어 있다가
죄 없는 행인들을 죽이며
몰래 해칠 자를 찾고 있습니다.
9그들은 사자처럼 가만히 엎드려서
무력한 자를 잡으려고 기다리다가
그를 그물로 덮쳐 끌고 갑니다.
10그 가련한 자는 폭력에 못 이겨
쓰러지고 넘어집니다.
11그들은 하나님이
자기들을 잊어버리고
그 얼굴을 가려 보지 않는다고
생각합니다.
12여호와여, 일어나소서.
하나님이시여,
10:12 또는 ‘손을 드옵소서’저 악한 자들을 벌하시고
고통당하는 자들을 기억하소서.
13어떻게 악인들이
하나님을 멸시하며
“그는 나를 벌하지 않을 것이다”
하고 말할 수 있습니까?
14여호와여,
주께서는 그들이 행하는
악한 일을 보셨습니다.
그들이 주는 고통과 슬픔을
주께서는 아십니다.
이제 그들을 벌하소서.
힘없는 자가 주를 의지합니다.
주께서는 언제나 10:14 또는 ‘고아를’힘없는 자를
도와주셨습니다.
15악한 자들의 10:15 또는 ‘팔을’세력을 꺾으소서.
더 이상 찾을 악이 없을 때까지
그들을 불러 따지소서.
16여호와는 영원한 왕이시므로
다른 신을 좇는 자들은
주의 땅에서 망할 것입니다.
17여호와여, 주는 겸손한 자들의
소원을 들으시고
그들을 격려하시며
그들이 부르짖는 소리에
귀를 기울이셨습니다.
18주께서 고아들과
압박당하는 자들을 위해
심판하시니
세상 사람들이 더 이상
그들을 두렵게 하지 못할 것입니다.