Nehemia 7 – HTB & HTB

Het Boek

Nehemia 7:1-72

De terugkeer van de ballingen

1Toen de muur was hersteld, liet ik de deuren aanbrengen en stelde poortwachters, zangers en Levieten aan. 2Het bestuur over Jeruzalem vertrouwde ik toe aan mijn broer Hanani en aan Hananja, de commandant van de vesting. Deze laatste was een betrouwbaar man en hij had veel ontzag voor God. 3Ik droeg deze twee op de poorten van Jeruzalem pas ruim na zonsopgang te openen. Zij moesten ze sluiten en vergrendelen wanneer de wachters nog op hun post stonden. Verder bepaalde ik dat de wachters zelf ook inwoners van Jeruzalem moesten zijn, dat zij regelmatig moesten wachtlopen en dat iedereen die naast de muur woonde, dat deel van de muur dat aan zijn eigen huis grensde, moest bewaken. 4Want de stad was groot, maar er waren weinig inwoners en er waren nog maar weinig huizen weer opgebouwd. 5Toen gaf mijn God mij de ingeving alle leiders en het gewone volk bij elkaar te roepen om zich te laten inschrijven in het bevolkingsregister en toen ontdekte ik ook de lijst met de namen van de families die het eerst naar Jeruzalem waren teruggekeerd. Daarin stond:

6Hier volgt een lijst met namen van Judese ballingen die terugkeerden naar Jeruzalem en de andere steden in Juda. Hun ouders waren door koning Nebukadnezar naar Babel gedeporteerd. 7De leiders waren: Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azarja, Raämja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehum en Baäna.

Anderen die in die tijd terugkeerden, waren 8-38de familie Paros (2172 personen), de familie Sefatja (372), de familie Arah (652), de familie Pahath-Moab, nakomelingen van Jesua en Joab (2818), de familie Elam (1254), de familie Zattu (845), de familie Zakkai (760), de familie Binnuï (648), de familie Bebai (628), de familie Azgad (2322), de familie Adonikam (667), de familie Bigvai (2067), de familie Adin (655), de familie Ater, nakomelingen van Hizkia (98), de familie Hasum (328), de familie Bezai (324), de familie Harif (112), de familie Gibeon (95), de families Bethlehem en Netofa (188), de familie Anathoth (128), de familie Bet-Azmaveth (42), de families Kirjat-Jearim, Kefira en Beëroth (743), de families Rama en Gaba (621), de familie Michmas (122), de families Betel en Ai (123), de andere familie Nebo (52), de andere familie Elam (1254), de familie Harim (320), de familie Jericho (345), de families Lod, Hadid en Ono (721) en de familie Senaä (3930).

39-42Priesters die terugkeerden, waren de familie Jedaja van Jesua (973), de familie Immer (1052), de familie Pashur (1247) en de familie Harim (1017).

43De teruggekeerde Levieten waren de familie Jesua, namelijk Kadmiël en de nakomelingen van Hodeva (74).

44Teruggekeerde zangers: de familie Asaf (148).

45Poortwachters die terugkeerden, waren: de families Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Hatita en Sobai: in totaal 138 personen. 46-56Tempelknechten die terugkwamen, waren de families Ziha, Hasufa, Tabbaoth, Keros, Sia, Padon, Lebana, Hagaba, Salmai, Hanan, Giddel, Gahar, Reaja, Rezin, Nekoda, Gazzam, Uzza, Paseah, Besai, Meünim, Nefusim, Bakbuk, Hakufa, Harhur, Bazlith, Mehida, Harsa, Barkos, Sisera, Temah, Neziah en Hatifa. 57-59Ook een aantal nakomelingen van Salomoʼs dienaren maakte de reis. Het waren de families Sotai, Sofereth, Perida, Jaäla, Darkon, Giddel, Sefatja, Hattil, Pocheret-Hazzebaïm en Amon. 60Bij elkaar geteld waren er 392 tempelknechten en nakomelingen van Salomoʼs dienaren.

61In diezelfde tijd keerde nog een groep ballingen terug naar Jeruzalem. Deze mensen kwamen uit de Perzische steden Tel-Melah, Tel-Harsa, Kerub, Addon en Immer. Zij konden echter niet aantonen dat zij werkelijk Israëlieten waren. 62Tot deze groep behoorden de families Delaja, Tobia en Nekoda met in totaal 642 personen. 63Ook drie priesterfamilies gingen terug naar Jeruzalem. Het waren de families Habaja, Hakkoz en Barzillai. Die laatste familie heet zo sinds hun stamvader met een van de dochters van de Gileadiet Barzillai getrouwd is. 64-65 Maar ook zij konden niet schriftelijk aantonen dat zij Israëlieten waren en mochten daarom niet meer als priester dienst doen. De gouverneur verbood hun zelfs te eten van dat deel van het offervlees dat voor de priesters was bestemd, totdat een priester met de orakelstenen, de Urim en Tummim, uitsluitsel zou geven.

66-67 In totaal keerden 42.360 personen naar Jeruzalem terug. Er gingen ook nog eens 7337 slaven en slavinnen en 245 zangers en zangeressen mee. 68Zij hadden 435 kamelen en 6720 ezels bij zich. 69Enkele leiders droegen bij aan de herbouw van de tempel. De gouverneur schonk 1000 gouden munten en 50 schalen en 530 stel onderkleren voor de priesters. 70Andere leiders schonken samen 20.000 gouden munten en 1100 kilo zilver. 71Het gewone volk gaf 20.000 gouden munten, 1000 kilo zilver en 67 stel onderkleren voor de priesters. 72De priesters, Levieten, poortwachters, zangers, tempelknechten en het gewone volk keerden terug naar hun eigen stad of dorp in Juda.

Het Boek

Nehemia 7:1-72

De terugkeer van de ballingen

1Toen de muur was hersteld, liet ik de deuren aanbrengen en stelde poortwachters, zangers en Levieten aan. 2Het bestuur over Jeruzalem vertrouwde ik toe aan mijn broer Hanani en aan Hananja, de commandant van de vesting. Deze laatste was een betrouwbaar man en hij had veel ontzag voor God. 3Ik droeg deze twee op de poorten van Jeruzalem pas ruim na zonsopgang te openen. Zij moesten ze sluiten en vergrendelen wanneer de wachters nog op hun post stonden. Verder bepaalde ik dat de wachters zelf ook inwoners van Jeruzalem moesten zijn, dat zij regelmatig moesten wachtlopen en dat iedereen die naast de muur woonde, dat deel van de muur dat aan zijn eigen huis grensde, moest bewaken. 4Want de stad was groot, maar er waren weinig inwoners en er waren nog maar weinig huizen weer opgebouwd. 5Toen gaf mijn God mij de ingeving alle leiders en het gewone volk bij elkaar te roepen om zich te laten inschrijven in het bevolkingsregister en toen ontdekte ik ook de lijst met de namen van de families die het eerst naar Jeruzalem waren teruggekeerd. Daarin stond:

6Hier volgt een lijst met namen van Judese ballingen die terugkeerden naar Jeruzalem en de andere steden in Juda. Hun ouders waren door koning Nebukadnezar naar Babel gedeporteerd. 7De leiders waren: Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azarja, Raämja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehum en Baäna.

Anderen die in die tijd terugkeerden, waren 8-38de familie Paros (2172 personen), de familie Sefatja (372), de familie Arah (652), de familie Pahath-Moab, nakomelingen van Jesua en Joab (2818), de familie Elam (1254), de familie Zattu (845), de familie Zakkai (760), de familie Binnuï (648), de familie Bebai (628), de familie Azgad (2322), de familie Adonikam (667), de familie Bigvai (2067), de familie Adin (655), de familie Ater, nakomelingen van Hizkia (98), de familie Hasum (328), de familie Bezai (324), de familie Harif (112), de familie Gibeon (95), de families Bethlehem en Netofa (188), de familie Anathoth (128), de familie Bet-Azmaveth (42), de families Kirjat-Jearim, Kefira en Beëroth (743), de families Rama en Gaba (621), de familie Michmas (122), de families Betel en Ai (123), de andere familie Nebo (52), de andere familie Elam (1254), de familie Harim (320), de familie Jericho (345), de families Lod, Hadid en Ono (721) en de familie Senaä (3930).

39-42Priesters die terugkeerden, waren de familie Jedaja van Jesua (973), de familie Immer (1052), de familie Pashur (1247) en de familie Harim (1017).

43De teruggekeerde Levieten waren de familie Jesua, namelijk Kadmiël en de nakomelingen van Hodeva (74).

44Teruggekeerde zangers: de familie Asaf (148).

45Poortwachters die terugkeerden, waren: de families Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Hatita en Sobai: in totaal 138 personen. 46-56Tempelknechten die terugkwamen, waren de families Ziha, Hasufa, Tabbaoth, Keros, Sia, Padon, Lebana, Hagaba, Salmai, Hanan, Giddel, Gahar, Reaja, Rezin, Nekoda, Gazzam, Uzza, Paseah, Besai, Meünim, Nefusim, Bakbuk, Hakufa, Harhur, Bazlith, Mehida, Harsa, Barkos, Sisera, Temah, Neziah en Hatifa. 57-59Ook een aantal nakomelingen van Salomoʼs dienaren maakte de reis. Het waren de families Sotai, Sofereth, Perida, Jaäla, Darkon, Giddel, Sefatja, Hattil, Pocheret-Hazzebaïm en Amon. 60Bij elkaar geteld waren er 392 tempelknechten en nakomelingen van Salomoʼs dienaren.

61In diezelfde tijd keerde nog een groep ballingen terug naar Jeruzalem. Deze mensen kwamen uit de Perzische steden Tel-Melah, Tel-Harsa, Kerub, Addon en Immer. Zij konden echter niet aantonen dat zij werkelijk Israëlieten waren. 62Tot deze groep behoorden de families Delaja, Tobia en Nekoda met in totaal 642 personen. 63Ook drie priesterfamilies gingen terug naar Jeruzalem. Het waren de families Habaja, Hakkoz en Barzillai. Die laatste familie heet zo sinds hun stamvader met een van de dochters van de Gileadiet Barzillai getrouwd is. 64-65 Maar ook zij konden niet schriftelijk aantonen dat zij Israëlieten waren en mochten daarom niet meer als priester dienst doen. De gouverneur verbood hun zelfs te eten van dat deel van het offervlees dat voor de priesters was bestemd, totdat een priester met de orakelstenen, de Urim en Tummim, uitsluitsel zou geven.

66-67 In totaal keerden 42.360 personen naar Jeruzalem terug. Er gingen ook nog eens 7337 slaven en slavinnen en 245 zangers en zangeressen mee. 68Zij hadden 435 kamelen en 6720 ezels bij zich. 69Enkele leiders droegen bij aan de herbouw van de tempel. De gouverneur schonk 1000 gouden munten en 50 schalen en 530 stel onderkleren voor de priesters. 70Andere leiders schonken samen 20.000 gouden munten en 1100 kilo zilver. 71Het gewone volk gaf 20.000 gouden munten, 1000 kilo zilver en 67 stel onderkleren voor de priesters. 72De priesters, Levieten, poortwachters, zangers, tempelknechten en het gewone volk keerden terug naar hun eigen stad of dorp in Juda.