Jezus leeft weer!
1De volgende avond, toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala, Salomé en Maria, de moeder van Jakobus, kruiden om het lichaam van Jezus te balsemen. 2Op zondagmorgen, bij het opgaan van de zon, gingen zij naar het graf. 3Onderweg vroegen zij zich af hoe zij ooit die zware steen voor de opening konden wegrollen. 4Maar toen zij bij het graf kwamen, ontdekten zij dat de steen al weg was. 5Zij stapten het graf binnen en zagen rechts een jongeman zitten, met witte kleren aan. Ze stonden als aan de grond genageld. 6‘U hoeft niet te schrikken,’ zei hij tegen hen. ‘U zoekt Jezus van Nazareth, die gekruisigd is. Hij is hier niet meer, want Hij leeft weer! Kijk, daar heeft Hij gelegen. 7Vertel zijn leerlingen en Petrus dat Jezus naar Galilea gaat. Daar zullen zij Hem ontmoeten, zoals Hij hun voor zijn sterven al heeft gezegd.’ 8Bevend van schrik en helemaal overstuur gingen zij het graf uit en zetten het op een lopen. Zij waren zo bang dat zij er met niemand over spraken.
9Jezus was op zondagmorgen vroeg weer levend geworden. De eerste die Hem daarna zag, was Maria van Magdala, uit wie Hij zeven boze geesten had weggejaagd. 10Zij ging meteen naar zijn leerlingen, die nog steeds verdrietig en in tranen bij elkaar zaten. 11Zij vertelde hun dat Jezus weer leefde en dat zij Hem met eigen ogen had gezien. Maar de mannen geloofden het niet.
12Later liepen twee van hen buiten de stad. Onderweg verscheen Jezus aan hen, in een andere gedaante. 13Ze gingen terug om het aan de anderen te vertellen. Maar die geloofden het ook nu nog niet.
14Op een zeker moment zaten alle elf leerlingen samen te eten. Ineens was Jezus bij hen. Hij verweet hun dat zij zo ongelovig waren geweest en dat zij de mensen die Hem weer levend hadden gezien, niet hadden geloofd. 15‘Trek de wereld in,’ zei Hij tegen hen, ‘en vertel aan de hele schepping het goede nieuws over Mij. 16Wie het geloven en gedoopt worden, zullen gered worden. Maar wie het niet geloven, zullen worden gestraft. 17De mensen die het geloven, zullen hieraan te herkennen zijn: zij zullen in mijn naam boze geesten verjagen, zij zullen in nieuwe talen spreken, 18zij zullen slangen kunnen vastpakken, en als zij iets giftigs drinken, zal hun dat geen kwaad doen, zij zullen zieke mensen de handen opleggen en genezen.’ 19Nadat Hij met hen gesproken had, werd Jezus opgenomen in de hemel en ging Hij aan de rechterhand van God zitten. 20De leerlingen trokken erop uit om overal het geweldige nieuws te vertellen. En de Here werkte met hen mee. Hij zette hun woorden kracht bij door er wonderen op te laten volgen.
Isusovo uskrsnuće
(Mt 28:1-8; Lk 24:1-12; Iv 20:1-18)
1Kad prođe subota, Marija Magdalena, Saloma i Marija majka Jakovljeva odu kupiti mirisne pomasti da pomažu Isusovo tijelo. 2I u nedjelju16:2 U grčkome: prvoga dana tjedna. vrlo rano ujutro, još za izlaska sunca, pođu na grob. 3Putem su se pitale: “Tko će nam odmaknuti kamen s ulaza u grob?”
4Ali kad stignu, ugledaju da je kamen već odmaknut. Bio je to uistinu velik kamen. 5Uđu u grob i zdesna ugledaju mladića u dugoj bijeloj haljini kako sjedi. Žene se zaprepaste. 6On im reče: “Ne bojte se! Što se toliko čudite? Vi tražite raspetoga Isusa Nazarećanina. Nije ovdje; uskrsnuo je! Evo, tu su mu položili tijelo. 7Idite javiti njegovim učenicima i Petru: Isus ide pred vama u Galileju. Ondje ćete ga vidjeti, kako vam je i rekao.” 8Žene pobjegnu s groba dršćući i zaprepaštene. Od straha nikome nisu ništa kazale.16:8 Većina najstarijih rukopisa Evanđelja po Marku završava s osmim stihom. Ostali rukopisi sadrže različite svršetke. Ovdje su navedena dva od najvjerodostojnijih svršetaka.
(Kraći svršetak Evanđelja po Marku)
Poslije su o tim uputama ukratko izvijestile Petra i ostale učenike. Isus ih je poslije osobno poslao da od istoka do zapada naviještaju svetu i pouzdanu poruku o spasenju koje daje vječni život. Amen.
(Duži svršetak Evanđelja po Marku)
9Isus je uskrsnuo rano ujutro u nedjelju.16:9 U grčkome: prvoga dana tjedna. Najprije se ukazao Mariji iz Magdale, iz koje bijaše istjerao sedam zlih duhova. 10Ona to ode javiti njegovim sljedbenicima koji su tugovali i plakali. 11Ali kad im je rekla da je živ i da ga je vidjela, nisu joj povjerovali.
12Nakon toga Isus se ukazao u drugom obličju dvojici svojih sljedbenika koji su išli putem iz Jeruzalema na selo. 13Oni su to javili ostalima, ali ni njima nisu vjerovali.
14Zatim se ukaže jedanaestorici učenika dok su skupa jeli. Prekori ih zbog nevjere i tvrdoglavog odbijanja da povjeruju onima koji su ga vidjeli poslije uskrsnuća.
Veliko poslanje i uznesenje Isusovo
(Mt 28:18-20; Lk 24:36-53; Iv 20:19-23; Djela 1:7-12)
15Usto im reče: “Idite po cijelome svijetu i propovijedajte Radosnu vijest svakome, svakom stvorenju. 16Tko povjeruje i krsti se, bit će spašen. Tko ne povjeruje, bit će osuđen. 17One koji budu vjerovali pratit će čudesni znaci: izgonit će zle duhove u moje ime, govorit će novim jezicima, 18moći će bez opasnosti uzimati zmije u ruke, a popiju li što otrovno, neće im nauditi; na bolesnike će stavljati ruke i oni će ozdravljati.”
19Kada im je Gospodin Isus to rekao, uznesen je na nebo i sjeo je zdesna Bogu. 20Učenici su otišli posvuda propovijedati, a Gospodin je s njima djelovao i čudesnim znacima potvrđivao Riječ koju su propovijedali.
