Job 40 – HTB & NVI

Het Boek

Job 40:1-28

God spreekt opnieuw

1Toen sprak God vanuit een wervelwind opnieuw tot Job en zei:

2‘Maak u maar klaar, zet u schrap, Ik zal u opnieuw vragen stellen en daarop verwacht Ik wel een antwoord van u.

3Wilt u mijn rechtvaardigheid in twijfel trekken en Mij veroordelen, zodat u zichzelf vrij kunt pleiten?

4Bent u net zo sterk als God en kunt u net zo donderen met uw stem als Hij?

5Goed, trek uw staatsiegewaad dan maar aan en hul uzelf in majesteit en pracht.

6Geef uw woede de vrije loop! Laat hem losbarsten tegen alle trotse mensen.

7Verneder de hooghartigen met een enkele blik en vertrap de goddelozen op de plaats waar zij staan.

8Begraaf hen in het stof en laat de dood hun gezicht verstijven.

9Als u daartoe in staat bent, ben Ik het met u eens als u zegt dat uw eigen kracht u kan redden.

10Kijk eens naar het nijlpaard. Ik heb hem gemaakt, net zoals Ik u heb gemaakt. Hij eet gras als een os.

11Let eens op zijn krachtige lendenen en op zijn buikspieren.

12Zijn staart is zo recht als een ceder. De pezen van zijn dijen zijn stevig verstrengeld.

13Zijn botten lijken op koperen buizen en zijn ribben zien eruit als ijzeren staven.

14Hij is een van mijn eerste meesterwerken, alleen Ik kan hem in toom houden.

15De bergen geven hem hun beste voedsel, de andere wilde dieren spelen rustig bij hem in de buurt.

16Hij ligt onder de lotus, verscholen in het riet en

17in de schaduw van de wilgen aan de waterkant.

18Hij schrikt niet terug voor snelstromende rivieren, zelfs niet als de machtige stroomversnellingen van de Jordaan op hem af zouden komen.

19Niemand krijgt de kans hem in een ogenblik van onoplettendheid te overmeesteren door zijn ogen te bedekken of hem een ring door de neus te doen en hem daaraan weg te leiden.

20Kunt u het zeemonster Leviatan met een haak en een vislijn vangen? Of een lasso om zijn tong leggen?

21Kunt u hem met een touw door zijn neus in bedwang houden of zijn kaak met een pin doorboren?

22Zal hij u smeken om medelijden of u door vleiende woorden proberen om te praten?

23Zal hij zich er bij neerleggen dat u hem voor zijn verdere leven tot slaaf maakt?

24Kunt u hem net als een vogel in een huisdier veranderen en uw dochtertjes met hem laten spelen?

25Zullen de mannen die samen vissen hem aan de vishandelaren verkopen en zullen deze hem onder zich verdelen?

26Zal zijn huid worden doorboord met pijlen of kan iemand een harpoen in zijn kop planten?

27Als u hem met de hand wilt aanraken, zal het gevecht dat volgt u nog lang heugen en u zult dat geen tweede maal proberen.

28Nee, het is onmogelijk hem te vangen. Alleen al wanneer je naar hem kijkt, deins je terug.’

Nueva Versión Internacional

Job 40:1-24

1El Señor dijo también a Job:

2«¿Corregirá al Todopoderoso quien contra él contiende?

¡Que responda a Dios quien se atreve a acusarlo!».

3Entonces Job respondió al Señor:

4«¿Qué puedo responderte, si soy tan indigno?

¡Me tapo la boca con la mano!

5Hablé una vez y no voy a responder;

hablé otra vez y no voy a insistir».

6El Señor respondió a Job desde la tempestad. Le dijo:

7«Prepárate a hacerme frente.

Yo te cuestionaré y tú me responderás.

8»¿Vas acaso a invalidar mi justicia?

¿Me condenarás para justificarte?

9¿Tienes acaso un brazo como el mío?

¿Puede tu voz tronar como la mía?

10Si es así, cúbrete de gloria y esplendor;

revístete de honra y majestad.

11Da rienda suelta a la furia de tu ira;

mira a los orgullosos y humíllalos;

12mira a los soberbios y somételos;

aplasta a los malvados donde se hallen.

13Entiérralos a todos en el polvo;

amortaja sus rostros en la fosa.

14Yo, por mi parte, reconoceré

que en tu mano derecha está la salvación.

15»Mira a Behemot,40:15 Behemot. Posiblemente se trata del hipopótamo o del elefante. criatura mía igual que tú,

que se alimenta de hierba, como los bueyes.

16¡Cuánta fuerza hay en sus lomos!

¡Su poder está en los músculos de su vientre!

17Su rabo se mece como un cedro;

los tendones de sus muslos se entrelazan.

18Sus huesos son como barras de bronce;

sus piernas parecen barrotes de hierro.

19Entre mis obras ocupa el primer lugar;

solo yo, su Hacedor, puedo acercármele con la espada.

20Los montes le brindan sus frutos;

allí juguetean todos los animales salvajes.

21Debajo de las plantas de lotos se tiende a descansar;

se oculta entre los juncos del pantano.

22Los lotos le brindan su sombra;

los álamos junto al río lo envuelven.

23No se alarma si brama el río;

vive tranquilo, aunque el Jordán le llegue al hocico.

24¿Quién ante sus ojos se atreve a capturarlo?

¿Quién puede atraparlo y perforarle la nariz?