Job 14 – HTB & CCL

Het Boek

Job 14:1-22

Jobs gedachten over de mens

1‘Wat is een mens toch kwetsbaar! Zijn leven is maar kort en onrustig.

2Net als een bloem bloeit hij maar een korte tijd om dan te verdorren, hij verdwijnt snel als de schaduw van een voorbijglijdende wolk.

3Moet U op die kwetsbare mens uw blik richten en hem ter verantwoording roepen?

4Hoe kunt U reinheid verwachten van iemand die uit onreinheid is geboren? Dat kan toch niet!

5U hebt de mens slechts een vastgestelde tijd van leven gegeven, het aantal maanden van zijn leven staat al van tevoren vast. Hij mag ook niet iets langer leven.

6Maar waarom geeft U hem dan niet een beetje rust? Wend uw blik af en geef hem toch een beetje voldoening, net als een gehuurde arbeider.

7Want voor een boom is er nog hoop. Als hij wordt omgehakt, ontstaan er wel weer nieuwe spruiten die uitgroeien tot takken.

8-9 Hoewel zijn wortels in de grond oud zijn en zijn stam langzaam afsterft, groeit en bloeit hij weer als een jonge boom zodra er water bijkomt.

10Maar wanneer de mens sterft, ligt hij neer, hij blaast de adem uit en is er niet meer.

11-12 Zoals het water uit de zee verdampt en een rivier smaller wordt en opdroogt, zo legt een mens zich voor het laatst neer om daarna niet meer op te staan. Tot op het moment dat de hemelen niet meer bestaan, zal hij niet wakker worden of in zijn slaap worden gestoord.

13Och, verborg U mij maar tussen de doden en vergat U mij maar tot uw toorn was bedaard. Liet U mij maar links liggen om pas na enige tijd weer aan mij te denken.

14Als een mens sterft, zal hij dan weer herleven? Die gedachte zou mij hoop kunnen geven tijdens mijn harde bestaan; dan zou ik uitzicht hebben op verlossing.

15Dan zou U mij roepen en ik zou komen, U zou het zelfs fijn vinden met uw schepsel te spreken.

16U zou letten op elke stap die ik zet, maar niet al mijn fouten tellen,

17U zou ze allemaal wegstoppen in een zak en uitwissen.

18-19 Bergen slijten weg en vergruizen. Het water slijpt de stenen af tot zand. Stortregens spoelen de grond weg. Zo spoelt U ook alle hoop van de mens weg.

20-21 U keert zich tegen hem en hij verdwijnt van de aarde. U geeft hem een oud en gerimpeld gezicht en stuurt hem dan weg. Hij weet nooit of zijn zonen het ver zullen brengen of dat zij falen en ten val komen. Hij merkt het niet.

22Voor hem is er alleen pijn en verdriet.’

Mawu a Mulungu mu Chichewa Chalero

Yobu 14:1-22

1“Munthu wobadwa mwa amayi

amakhala masiku owerengeka ndipo ndi odzaza ndi mavuto okhaokha.

2Amaphuka ngati duwa ndipo kenaka amafota;

amathawa ngati mthunzi ndipo sakhalitsa.

3Kodi munthu wotereyo nʼkumuyangʼanitsitsa?

Kodi mungamubweretse pamaso panu kuti mumuzenge mlandu?

4Ndani angatulutse chabwino mʼchoyipa?

Palibe ndi mmodzi yemwe!

5Masiku a munthu ndi odziwikiratu;

munakhazikitsa chiwerengero cha miyezi yake

ndipo munamulembera malire amene sangathe kuwalumpha.

6Choncho Inu mumufulatire ndipo mumuleke apumule

kufikira atakondwera nawo moyo ngati munthu waganyu.

7“Mtengo uli nacho chiyembekezo:

ngati wadulidwa, udzaphukiranso

ndipo nthambi zake sizidzaleka kuphukira.

8Mizu yake ingathe kukalamba mʼnthaka

ndipo chitsa chake nʼkuwola pa dothi,

9koma pamene chinyontho chafika udzaphukira

ndipo udzaphuka nthambi ngati mtengo wanthete.

10Koma munthu amafa nayikidwa mʼmanda,

amapuma mpweya wotsiriza ndipo kutha kwake nʼkomweko.

11Monga madzi amaphwera mʼnyanja

kapena monga mtsinje umaphwera nuwuma,

12momwemonso munthu amagona ndipo sadzukanso;

mpaka zamlengalenga zidzathe, anthu sadzauka

kapena kudzutsidwa ku tulo tawo.

13“Aa, Inu mukanangondibisa mʼmanda

ndi kundiphimba kuti ndisaoneke mpaka mkwiyo wanu utapita!

Achikhala munandiyikira nthawi,

kuti pambuyo pake mundikumbukirenso.

14Munthu akafa, kodi adzakhalanso ndi moyo?

Masiku anga onse a moyo wovutikawu

ndidzadikira mpaka itafika nthawi yomasulidwa.

15Inu mudzandiyitane ndipo ndidzakuyankhani;

inu mudzafunitsitsa kuona cholengedwa chimene munachipanga ndi manja anu.

16Ndithudi pamenepo mudzayangʼana mayendedwe anga

koma simudzalondola tchimo langa.

17Zolakwa zanga zidzakulungidwa mʼthumba;

inu mudzaphimba tchimo langa.

18“Koma monga phiri limakokolokera ndi kuswekasweka

ndipo monga thanthwe limasunthira kuchoka pa malo ake,

19monganso madzi oyenda amaperesera miyala

ndipo madzi othamanga amakokololera nthaka,

momwemonso Inu mumawononga chiyembekezo cha munthu.

20Inu mumamugonjetsa kamodzinʼkamodzi ndipo munthuyo nʼkutheratu;

Inu mumasintha maonekedwe a nkhope yake ndipo mumamutaya kutali.

21Ana ake akamalemekezedwa, iyeyo sazidziwa zimenezo;

akamachititsidwa manyazi iye saziona zimenezo.

22Iye amangomva zowawa za mʼthupi lake

ndipo amangodzilirira yekha mwini wakeyo.”