Joël 2 – HTB & NEN

Het Boek

Joël 2:1-32

Oproep tot berouw

1Blaas op de trompet in Jeruzalem! Sla alarm op mijn heilige berg! Laat iedereen beven van angst, want de dag van de Here komt dichterbij. Hij breekt bijna aan! 2Het is een dag van dikke duisternis, donkerheid en zwarte wolken. En wat een reusachtig leger! Het overdekt de bergen alsof het morgenrood zich erover verspreidt. Nog nooit heeft men zoiets gezien en zoiets zál ook nooit meer worden gezien in alle komende generaties op deze aarde! 3Vuur gaat voor hen uit en laait ook achter hen op. Vóór hen is het land zo mooi als de hof van Eden, maar wanneer ze voorbij zijn, ligt er niets dan een woestenij. Het is onmogelijk aan hen te ontsnappen. 4Zij zien eruit als paarden en rennen razendsnel. 5Zij maken een herrie als ratelende wagens die over de toppen van de bergen jakkeren. Zij bulderen als vuur dat een stoppelveld verteert. Zij lijken op een machtig leger dat in slagorde staat opgesteld, klaar voor de strijd. 6Bij hun naderen breekt alle volken het koude zweet uit en alle gezichten verbleken van angst. 7Als soldaten van de infanterie voeren ze charges uit. Zij beklimmen de muur als ervaren strijders. Zij gaan recht vooruit, zonder elkaar voor de voeten te lopen of te verdringen.

8Elk gaat zijn eigen weg. Geen wapen kan hen tegenhouden en in hun gelederen ontstaan geen openingen. 9Zij stormen op de stad aan, klimmen tegen de muren op en dringen door de vensters als een dief de huizen binnen. 10De aarde beeft voor hun komst en de hemel trilt van angst. De zon en de maan worden verduisterd en de sterren verbleken.

11De Here laat zijn stem horen. Hij trekt op aan de spits van zijn leger. Het is een enorme troepenmacht en deze gehoorzaamt zijn bevelen. De dag van de Here zal een verschrikkelijke, huiveringwekkende dag zijn. Wie kan hem verdragen?

12Daarom zegt de Here: ‘Kom nu bij Mij terug, nu kan het nog. Geef Mij heel uw hart. Kom met vasten, tranen en in rouw. 13Scheur van verdriet uw hart, niet uw kleren!’ Ga terug naar de Here, uw God, want Hij is genadig en heeft medelijden. Hij is geduldig, vol liefde en goedheid en heeft berouw over de toegezegde straf. 14Wie weet of Hij niet op zijn schreden terugkeert en berouw heeft en u zal zegenen. Misschien zal Hij u zo rijk zegenen dat er voldoende voedsel overblijft om de Here, uw God, net als vroeger koren en wijn te offeren!

15Blaas op de trompet in Sion! Roep een heilige vastentijd uit. Laat een plechtige bijeenkomst houden. 16Verzamel iedereen, ouderen en jongeren, kinderen en zuigelingen. Laat de bruidegom uit zijn kamer komen en de bruid het bruidsvertrek verlaten. Het moet een heilige bijeenkomst zijn. 17Laat de priesters, de dienaren van de Here, die tussen het volk en het altaar staan, onder tranen bidden: ‘O Here, red uw volk. Geef het niet prijs aan de heidenen, want uw volk is van U. Laat het niet het mikpunt van spot van de heidenen worden. Want zij zouden ons belachelijk maken door te zeggen: “Waar is nu hun God?” ’

18Dan zal de Here het opnemen voor zijn land en medelijden hebben met zijn volk. 19Hij zal u antwoorden: ‘Luister, Ik zal u koren, jonge wijn en olijfolie geven, u zult meer dan voldoende hebben. Ik zal u niet meer overgeven aan andere volken en laten bespotten. 20Ik zal die legers uit het noorden verdrijven en hen wegjagen naar een dorre wildernis waar zij zullen sterven. De ene helft zal in de Dode Zee worden gedreven en de andere helft in de Middellandse Zee. Daar zal hun rottingslucht opstijgen. God heeft voor u een groot wonder gedaan.’

21Wees niet bang, mijn volk, juich van vreugde. Want de Here heeft grote dingen voor u gedaan. 22Laten de wilde dieren hun honger vergeten, want de weiden zullen weer groen worden en de bomen zullen weer uitbotten. De vijgenboom en de wijnstok zullen vrucht dragen, net als vroeger. 23Wees blij, inwoners van Jeruzalem, en verheug u in de Here, uw God. Hij geeft u weer de heilzame regen als teken van zijn vergeving. Net als vroeger zal Hij zowel de voorjaarsregens als de najaarsregens laten vallen. 24Het koren zal hoog liggen opgestapeld op de dorsvloeren en de perskuipen zullen overstromen van jonge wijn en olijfolie.

25‘Ik zal u de oogsten vergoeden die de sprinkhanen al die jaren hebben opgegeten. U krijgt terug wat verloren ging door die grote legermacht die Ik op u had losgelaten. 26U zult weer ruimschoots voldoende voedsel hebben. Dan zult u de Here, uw God, loven om de wonderen die Hij voor u heeft gedaan. 27En u zult weten dat Ik hier bij mijn volk Israël ben en dat Ik alleen de Here, uw God, ben. Mijn volk zal nooit meer zoʼn ramp als deze te verwerken krijgen.

28En daarna zal Ik mijn Geest over alle mensen uitstorten. Uw zonen en dochters zullen Gods woorden spreken. Oudere mannen zullen betekenisvolle dromen hebben en uw jonge mannen zullen visioenen zien. 29Ik zal mijn Geest óók uitstorten op uw slaven, mannen zowel als vrouwen, 30en Ik zal wonderlijke dingen laten gebeuren in de hemel en op de aarde: bloed, vuur en rookwolken. 31De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat die grote en ontzagwekkende dag van de Here aanbreekt.

32Ieder die dan de naam van de Here aanroept, zal gered worden, want de berg Sion en Jeruzalem zullen een toevluchtsoord zijn, zoals de Here heeft beloofd. Want ieder die Hij, de Here, roept, zal worden gered.’

Kiswahili Contemporary Version (Neno: Bibilia Takatifu)

Yoeli 2:1-32

Jeshi La Nzige

12:1 Hos 10:2, 7; Kut 15:17; Oba 1:15; Sef 1:14-16; Eze 12:23Pigeni tarumbeta katika Sayuni;

pigeni mbiu katika mlima wangu mtakatifu.

Wote waishio katika nchi na watetemeke,

kwa kuwa siku ya Bwana inakuja. Iko karibu,

22:2 Ay 9:7; Isa 8:22; 13:10; Amo 5:18; Kut 10:14; Dan 9:12; Mt 24:21; Eze 34:12siku ya giza na huzuni,

siku ya mawingu na utusitusi.

Kama mapambazuko yasambaavyo

toka upande huu wa milima

hata upande mwingine

jeshi kubwa na lenye nguvu linakuja.

Jambo kama hili halijakuwepo tangu zamani

wala halitakuwepo tena kamwe

kwa vizazi vijavyo.

32:3 Za 97:3; 105:34-35; Kut 10:12-15; Isa 14:17; Zek 7:14; Isa 1:31Mbele yao moto unateketeza,

nyuma yao miali ya moto

inawaka kwa nguvu.

Mbele yao nchi iko kama bustani ya Edeni,

nyuma yao ni jangwa lisilofaa:

hakuna kitu kinachowaepuka.

4Wanaonekana kama farasi;

wanakwenda mbio

kama askari wapanda farasi.

52:5 Ufu 9:9; Isa 5:24; 30:30Wanatoa sauti kama magari ya vita,

wanaporukaruka juu ya vilele vya milima,

kama mlio wa miali ya moto ilayo mabua,

kama jeshi kubwa lililojipanga kwa ajili ya vita.

62:6 Yer 8:21; Isa 13Wanapoonekana, mataifa yanakuwa katika maumivu makuu;

kila uso unabadilika rangi.

72:7 Isa 5:27; Mit 30:27; Ay 16:14Wanashambulia kama wapiganaji wa vita;

wanapanda kuta kama askari.

Wote wanatembea katika safu,

hawapotoshi safu zao.

8Hakuna anayemsukuma mwenzake;

kila mmoja anakwenda mbele moja kwa moja.

Wanapita katika vizuizi

bila kuharibu safu zao.

92:9 Yer 9:21; Kut 10:6Wanaenda kasi kuingia mjini;

wanakimbia ukutani.

Wanaingia ndani ya nyumba;

kwa kuingilia madirishani kama wevi.

102:10 Isa 5:30; 13:10; Za 18:7; 102:26; Ufu 9:2; Ay 9:7; Eze 38:19Mbele yao dunia inatikisika,

anga linatetemeka,

jua na mwezi vinatiwa giza,

na nyota hazitoi mwanga wake tena.

112:11 Isa 2:12; Hes 24:23; Ufu 6:17; 18:8; Sef 2:11; Eze 30:3; Yoe 1:15; Yer 50:34; Mal 3:2; Za 29:3Bwana anatoa mshindo wa ngurumo

mbele ya jeshi lake;

majeshi yake hayana idadi,

ni wenye nguvu nyingi

wale ambao hutii agizo lake.

Siku ya Bwana ni kuu,

ni ya kutisha.

Ni nani anayeweza kuistahimili?

Rarueni Mioyo Yenu

122:12 Kum 4:30; Hos 12:6; Eze 33:11; 1Sam 7:3“Hata sasa,” asema Bwana,

“nirudieni kwa mioyo yenu yote,

kwa kufunga, kwa kulia na kuomboleza.”

132:13 Za 34:18; 51:17; 86:5; Mwa 37:29; Hes 14:6; Kut 34:6; Yon 4:2; Isa 57:15; 2Fal 22:19; Mt 5:3-4; Ay 1:20Rarueni mioyo yenu

na siyo mavazi yenu.

Mrudieni Bwana, Mungu wenu,

kwa maana yeye ndiye mwenye neema

na mwingi wa huruma,

si mwepesi wa hasira, ni mwingi wa upendo,

huona huruma, hujizuia kuleta maafa.

142:14 Yer 26:3; 31:14; Yn 3:9; Sef 2:3; Isa 65:8; Zek 8:13; Yos 14:12; Amo 5:15; Hag 2:19; Mal 3:10Ni nani ajuaye? Yeye aweza kugeuka na kuwa na huruma

na kuacha baraka nyuma yake:

sadaka za nafaka na sadaka za vinywaji

kwa ajili ya Bwana Mungu wenu.

152:15 2Nya 20:3; Hes 10:2-3; Yer 36:9Pigeni tarumbeta katika Sayuni,

tangazeni saumu takatifu,

liiteni kusanyiko takatifu.

162:16 Kut 19:10; 2Nya 20:13; 1Kor 7:5; Za 19Wakusanyeni watu,

wekeni wakfu kusanyiko;

waleteni pamoja wazee,

wakusanyeni watoto,

wale wanyonyao maziwa.

Bwana arusi na atoke chumbani mwake

na bibi arusi naye atoke katika chumba chake.

172:17 Eze 8:16; Mt 23:35; Kum 9:26-29; Ay 17:6; Za 42:3; Kut 32:11; Isa 37:20; Yoe 1:13; Isa 22:12Makuhani, ambao wanahudumu mbele za Bwana,

na walie katikati ya ukumbi

wa Hekalu na madhabahu.

Waseme, “Wahurumie watu wako, Ee Bwana.

Usifanye urithi wako kitu cha kudharauliwa,

neno la dhihaka kati ya mataifa.

Kwa nini wasemezane miongoni mwao,

‘Yuko wapi Mungu wao?’ ”

Jibu La Bwana

182:18 Isa 26:11; 42:13; Zek 8:2; 1:14; Kum 32:36; Za 103:13; 72:13Kisha Bwana atakuwa na wivu kwa ajili ya nchi yake

na kuwa na huruma juu ya watu wake.

192:19 Yer 31:12; Eze 34:29; Za 4:7; Law 26:5Bwana atawajibu:

“Ninawapelekea nafaka,

mvinyo mpya na mafuta,

vya kuwatosha ninyi

hadi mridhike kabisa;

kamwe sitawafanya tena

kitu cha kudharauliwa na mataifa.

202:20 Yer 1:14-15; Zek 14:8; Kum 11:24; Kut 10:19; Isa 34:3“Nitafukuza jeshi la kaskazini likae mbali nanyi,

nikilisukuma ndani ya jangwa,

askari wa safu za mbele wakienda

ndani ya bahari ya mashariki

na wale wa safu za nyuma

katika bahari ya magharibi.

Uvundo wake utapaa juu;

harufu yake itapanda juu.”

Hakika ametenda mambo makubwa.

212:21 Sef 3:16-17; Isa 25:1; 29:22; 54:4; 1Yn 4:18Usiogope, ee nchi;

furahi na kushangilia.

Hakika Bwana ametenda mambo makubwa.

222:22 Yoe 1:18-20; Zek 8:12; Za 65:12; Hes 16:14; 1Fal 4:25Msiogope, enyi wanyama pori,

kwa kuwa mbuga za malisho yenu

zinarudia ubichi.

Miti nayo inazaa matunda,

mtini na mzabibu inatoa utajiri wake.

232:23 Hab 3:18; Yak 5:7; Za 28:7; 33:21; Law 26:4Furahini, enyi watu wa Sayuni,

shangilieni katika Bwana Mungu wenu,

kwa kuwa amewapa mvua za vuli

kwa kipimo cha haki.

Anawapelekea mvua nyingi,

mvua ya vuli na ya masika, kama mwanzoni.

242:24 Law 26:10; Mal 3:10; Mit 3:10; Amo 9:13; Yoe 3:18Sakafu za kupuria zitajaa nafaka,

mapipa yatafurika mvinyo mpya na mafuta.

252:25 Kut 14:10; Amo 4:9“Nitawalipa kwa ajili ya miaka ile iliyoliwa na nzige:

parare, madumadu na tunutu,

jeshi langu kubwa ambalo

nililituma katikati yenu.

262:26 Law 23:40; 26:5; Isa 25:1; 29:22; 62:9; Za 126:3; Mik 6:14Mtakuwa na wingi wa vyakula mpaka mshibe,

na mtalisifu jina la Bwana Mungu wenu,

ambaye amefanya maajabu kwa ajili yenu;

kamwe watu wangu hawataaibishwa tena.

272:27 Kut 6:2; Isa 44:8; 45:5; 54:4; Yoe 3:17; Law 26:11; Sef 3:11Ndipo mtakapojua kwamba mimi niko katika Israeli

kwamba mimi ndimi Bwana Mungu wenu,

na kwamba hakuna mwingine;

kamwe watu wangu hawataaibika tena.

Siku Ya Bwana

282:28 Yn 7:38; 11:2; Eze 39:29; Mdo 21:9; Hes 11:17; Gal 3:14; 1Sam 19:20“Hata itakuwa, baada ya hayo,

nitamimina Roho wangu juu ya wote wenye mwili.

Wana wenu na binti zenu watatabiri,

wazee wenu wataota ndoto,

na vijana wenu wataona maono.

292:29 1Kor 12:13; Gal 3:28; Eze 36:27Hata juu ya watumishi wangu, wanaume kwa wanawake,

katika siku zile nitamimina Roho wangu.

302:30 Lk 21:11; Mk 13:24-25Nami nitaonyesha maajabu katika mbingu

na duniani:

damu, moto na mawimbi ya moshi.

312:31 Isa 22:5; Mt 24:29; Isa 13:9-10; Mal 3:2; Yer 4:23; Yoe 1:15Jua litageuzwa kuwa giza

na mwezi kuwa mwekundu kama damu,

kabla ya kuja siku ya Bwana

ile kuu na ya kutisha.

322:32 Rum 9:27; 10:13; Oba 1:17; Mik 4:7; 7:18; Isa 11:11; 46:13; Za 106:8; 50:12; Yer 33:3; Mwa 4:26; Mdo 2:21, 39Na kila mtu atakayeliitia

jina la Bwana ataokolewa.

Kwa maana juu ya Mlima Sayuni na katika Yerusalemu

kutakuwepo wokovu,

kama Bwana alivyosema,

miongoni mwa walionusurika

ambao Bwana awaita.