Jesaja 59 – HTB & CARS

Het Boek

Jesaja 59:1-21

Zonde als oorzaak

1Luister! De Here is niet te zwak om u te redden. En Hij is ook niet plotseling doof geworden! Hij hoort u wel als u roept! 2Het probleem is echter dat uw zonden u gescheiden houden van God. Vanwege de zonde heeft Hij zijn gezicht van u afgekeerd en wil Hij niet meer luisteren. 3Want uw handen zijn moordenaarshanden en uw vingers zijn bevuild door de zonde, u liegt en bedriegt. 4Niemand wil eerlijk en oprecht zijn. De dingen die u voor de rechtbank beweert, berusten op leugens, u besteedt uw tijd aan het uitbroeden van slechte plannen en de uitvoering ervan. 5Uw boze plannen zijn als eieren van een adder. Als zij worden uitgebroed, komt er een giftige slang uit voort. 6Uw zonden zijn als spinnenwebben waarvan geen kleding kan worden gemaakt. Alles wat u doet, is doortrokken van zonde, geweld is uw belangrijkste kenmerk. 7Uw voeten snellen naar de zonde en er wordt gemakkelijk onschuldig bloed vergoten, uw gedachten zijn uitsluitend op zonden gericht. Waar u ook gaat, laat u een spoor van ellende en dood achter. 8U weet niet wat werkelijke vrede is, noch wat het betekent rechtvaardig en goed te zijn, u doet voortdurend kwaad en zij die u volgen, zullen geen vrede kennen, net zomin als u.

9Daarom is het recht ver van ons, gerechtigheid wordt niet bij ons gevonden. Wij zien uit naar het licht, maar de duisternis houdt ons gevangen. Wij verwachten uitzicht, maar rondom ons is de nacht. 10Als blinden tasten wij langs de wand. Wij zoeken houvast als mensen die geen ogen hebben. Midden op de dag struikelen wij alsof het donker is. Wij zwerven in de wildernis en lijken sprekend op doden. 11Wij allen grommen als hongerige beren, wij maken geluiden als het gekir van duiven. Wij hopen dat ons recht zal worden gedaan, maar het gebeurt niet. Wij hopen op redding, maar ook die blijft uit. 12Want onze zonden blijven zich opstapelen voor de rechtvaardige God en getuigen tegen ons. Ja, wij weten wat een zondaars wij zijn.

13Wij kennen onze ongehoorzaamheid. Wij hebben de Here, onze God, verloochend. Wij weten hoe opstandig en oneerlijk wij zijn, want wij kiezen onze leugens met zorg. 14Onze gerechtshoven doen de rechtvaardige onrecht, eerlijkheid is een onbekend verschijnsel voor ons. De waarheid valt dood neer in de straten en oprechtheid heeft geen enkele waarde. 15Ja, de waarheid is verdwenen en iemand die het verkeerde nalaat, wordt al snel aangevallen.

De Here zag al de boosheid en het was verkeerd in zijn ogen, omdat niemand voor het recht opkwam. 16Hij zag dat niemand u hielp en vroeg Zich af waarom niemand tussenbeide kwam. Daarom ondernam Hij Zelf stappen om u te redden door zijn machtige kracht en gerechtigheid. 17Hij deed de gerechtigheid aan als pantser en zette de helm van het heil op zijn hoofd. Hij kleedde Zich met een mantel van vergelding en toorn. 18Hij zal zijn vijanden hun slechte daden betaald zetten, toorn voor zijn tegenstanders in verre landen. 19En uiteindelijk zullen zij de naam van God van oost tot west vrezen en verheerlijken. Want Hij zal komen als een vloedgolf, voortgedreven door de adem van de Here. 20Hij komt als bevrijder naar Sion, naar alle nakomelingen van Jakob die zich van de zonde hebben afgekeerd. 21‘Dit verbond sluit Ik met hen,’ zegt de Here, ‘mijn Geest, die op u rust, zal u niet verlaten, ook de woorden die u namens Mij spreekt, zullen steeds bij u zijn. Ook bij uw kinderen en kleinkinderen, voor altijd en eeuwig.’

Священное Писание

Исаия 59:1-21

Грех, покаяние и искупление

1О нет, не коротка рука Вечного, чтобы спасать,

и не туго ухо Его, чтобы слышать.

2Но ваши беззакония отделили вас от Всевышнего,

грехи ваши скрыли от вас лицо Его,

так что Он не слышит.

3Руки ваши запятнаны кровью,

пальцы ваши – грехом.

Уста ваши произносят ложь,

и язык ваш бормочет греховное.

4Никто не взывает к справедливости,

никто не говорит правду, защищая своё дело.

Они полагаются на пустые доводы и говорят ложь,

зачинают горе и порождают беду.

5Они высиживают змеиные яйца

и ткут паутину.

Если съешь такое яйцо, умрёшь,

а раздавишь – выползет гадюка.

6В их паутину нельзя одеться;

они не могут покрыть себя тем, что сделали.

Дела их – дела злые,

и в руках их – насилие.

7Их ноги спешат ко греху;

они скоры на пролитие невинной крови.

Мысли их – мысли злые;

где они прошли – там опустошение и гибель.

8Им неизвестен путь к миру;

нет правосудия на стезях их.

Дороги свои они искривили;

никто из идущих по ним не знает мира.

9Поэтому правосудие далеко от нас,

и праведность нас не достигает.

Ждём мы света, но всё во тьме,

ждём сияния, но ходим во мраке.

10Как слепые, мы идём вдоль стены на ощупь,

нащупываем путь, как люди без глаз.

В полдень мы спотыкаемся, словно в сумерки;

среди сильных мы – как мёртвые.

11Все мы ревём, как медведи,

мы жалобно стонем, как голуби.

Мы ждём правосудия, но не находим,

ждём избавления, но оно далеко.

12Преступления наши многочисленны пред Тобой,

и грехи наши нас обличают.

Наши преступления всегда с нами,

и наши беззакония мы признаём:

13отступничество и ложь перед Вечным,

отказ следовать нашему Богу,

призыв к угнетению и мятежу,

слова лжи, зачатой в наших сердцах.

14Итак, справедливость оттеснена назад,

и праведность встала поодаль.

Истина споткнулась на улицах,

честность войти не может.

15Истины не стало,

и всякий отворачивающийся от зла делается добычей.

Взглянул на это Вечный, и Ему было неугодно,

что нет справедливости.

16Он увидел, что нет никого,

и был потрясён, что вступиться некому.

Тогда рука Его принесла Ему победу,

и Его праведность поддержала Его.

17Он надел праведность, как броню,

и на голову – шлем спасения;

Он оделся в одежды мщения

и, как в плащ, завернулся в ярость.

18По делам их воздаст Он:

гнев – врагам

и возмездие – Своим неприятелям;

Он воздаст островам по заслугам.

19На западе люди будут бояться имени Вечного,

и на востоке они будут чтить Его славу,

потому что придёт Он, как бушующая река,

гонимая вихрем Вечного59:19 Или: «Когда враг придёт, как река, дуновение Вечного обратит его в бегство»..

20– Искупитель придёт на Сион,

к тем потомкам Якуба, кто раскается в грехах, –

возвещает Вечный.

21– Что до Меня, то Я заключу Моё священное соглашение с ними, – говорит Вечный. – Мой Дух на тебе, и слова, которые Я вложил в твои уста, не сойдут ни с твоих уст, ни с уст твоих детей, ни с уст их потомков отныне и вовеки, – говорит Вечный.