Profetie over Babel
1Och onoverwinnelijk Babel, kom in het stof zitten. Uw dagen van glorie, luister en hoog aanzien zijn voorbij. O dochter van de Chaldeeën, u zult nooit meer een lieflijke prinses zijn, teer en wondermooi. 2Pak de handmolen en maal het koren, leg uw sluier maar af, schort uw jurk op en loop zo voor schut. 3U zult beschaamd zijn als u ontbloot door rivieren zult waden. Ik zal wraak op u nemen en geen genade kennen. 4Dat zegt onze verlosser, die Israël uit de macht van Babel zal redden, Here van de hemelse legers is zijn naam, de Heilige van Israël. 5Zit stil in de duisternis, Babel, u zult nooit meer ‘De koningin onder de koninkrijken’ worden genoemd. 6Want Ik was boos op mijn volk Israël en strafte het door het in uw macht te geven. Maar u kende geen genade. Zelfs grijsaards liet u zware vrachten dragen. 7U dacht dat uw heerschappij nooit zou eindigen, koningin van de wereld. U gaf helemaal niets om mijn volk en dacht er niet aan op te treden tegen mensen die het kwaad deden. 8O genotzuchtig koninkrijk, in wellust en onbezorgdheid levend met het idee dat u de wereld regeert. Luister naar het vonnis van mijn rechtbank over uw zonden. U zegt: ‘Ik alleen ben God! Ik zal nooit weduwe worden, nooit mijn kinderen verliezen.’ 9Welnu, die twee dingen zullen u op hetzelfde moment overkomen. Twee dingen zult u op één dag te verwerken krijgen: weduwschap en het verlies van uw kinderen, ondanks al uw occultisme en toverkunsten. 10U waande zich veilig in uw verdorvenheid. Uw ‘wijsheid’ en ‘kennis’ brachten u er toe te denken dat u aan niemand verantwoording hoefde af te leggen. 11Daarom zal de ramp zich bliksemsnel over u voltrekken en wel zo snel dat u niet weet waar hij vandaan komt. Er zal geen zoenoffer te brengen zijn die dit ongekende kan afweren. 12Roep de horden boze geesten maar op die u al die jaren hebt aanbeden. Doe een beroep op hen om u te helpen opnieuw angst in veler harten te zaaien. 13U hebt raadgevers genoeg, uw astrologen en sterrenkundigen die u proberen te vertellen wat in de toekomst gebeuren gaat. 14Maar zij zijn net zo nutteloos als gedroogd gras dat verbrand wordt. Zij kunnen zichzelf niet eens verlossen! Van hen zult u echt geen hulp krijgen. Zij zijn een kolenvuur waaraan u zich niet kunt warmen en dat geen licht geeft om bij te zitten. 15Al uw vroegere handelspartners zullen wegglippen en verdwijnen, niemand zal in staat zijn u te helpen.
Lamentation sur Babylone
1Va, descends de ton trône
et assieds-toi dans la poussière,
toi, Dame Babylone,
assieds-toi sur le sol ╵car tu es détrônée,
Dame des Chaldéens,
car on ne t’appellera plus ╵la délicate, la voluptueuse.
2Saisis la double meule
et mouds de la farine47.2 Travail des esclaves (voir Ex 11.5).,
dénoue tes tresses,
relève les pans de ta robe
et découvre tes jambes
pour traverser les fleuves.
3Ainsi ta nudité ╵sera vue au grand jour
et ton opprobre apparaîtra.
Je vais exercer ma rétribution
et je n’épargnerai personne47.3 Autre traduction : Je ne rencontrerai l’opposition de personne..
4Notre libérateur s’appelle ╵le Seigneur des armées célestes ;
c’est le Saint d’Israël.
5Assieds-toi en silence,
entre dans les ténèbres,
Dame des Chaldéens,
car on ne t’appellera plus
la reine des royaumes.
6J’ai été irrité ╵contre mon peuple,
j’ai profané mon patrimoine,
je te les ai livrés.
Tu les as traités sans pitié.
Tu as fait peser lourdement ╵ton joug sur les vieillards,
7et tu t’es dit : ╵« Je serai reine pour toujours. »
Tu n’as pas réfléchi à tout cela
et tu n’as pas songé à la manière ╵dont cela finirait.
8Maintenant donc, écoute, ╵toi la voluptueuse,
toi qui trônes, confiante,
et qui dis en ton cœur :
« Moi, moi et rien que moi !
Je ne serai pas veuve
et je ne serai pas ╵privée de mes enfants ! »
9Eh bien, ces deux maux-là, ╵fondront soudain sur toi, en un seul jour :
la privation de tes enfants ╵et le veuvage.
Le même jour, ╵ils t’atteindront ╵dans toute leur horreur
malgré la multitude ╵de tes enchantements,
malgré le pouvoir de tes sortilèges !
10Tu plaçais ta confiance ╵dans ta méchanceté,
tu te disais : ╵« Personne ne me voit. »
Ta sagesse et ta science ╵t’ont égarée.
Tu disais en ton cœur :
« Moi, moi et rien que moi ! »
11Mais le malheur ╵fondra sur toi
et tu ne sauras pas ╵comment le conjurer.
Oui, une catastrophe ╵t’arrivera
et tu ne pourras pas ╵la détourner de toi,
une dévastation ╵dont tu n’as pas idée
viendra subitement sur toi.
12Continue donc ╵avec tes sortilèges,
avec la multitude ╵de tes enchantements
pour lesquels, depuis ta jeunesse, ╵tu t’es tant fatiguée !
Peut-être pourras-tu ╵en tirer un profit,
peut-être sauras-tu ╵te rendre redoutable !
13Tu t’es tant fatiguée ╵à consulter tous tes devins…
Qu’ils se présentent donc, ╵et qu’ils te sauvent,
ceux qui compartimentent ╵des zones dans le ciel,
qui lisent dans les astres,
qui, aux nouvelles lunes,
te font savoir d’avance ╵ce qui va t’arriver !
14Les voilà devenus ╵tous comme de la paille ╵que consume le feu.
Non, ils ne pourront pas ╵sauver leur vie des flammes,
ce ne sera pas une braise ╵que l’on allume pour se réchauffer47.14 D’après le texte de Qumrân et certaines versions anciennes. Le texte traditionnel semble dire : pour (cuire) son pain.,
ni un feu devant lequel on s’assoit.
15Voilà ce que feront pour toi
ceux pour qui tu t’es fatiguée,
et ceux avec qui tu trafiques ╵depuis le temps de ta jeunesse47.15 Les nations avec lesquelles Babylone entretenait depuis son origine des relations commerciales..
Ils erreront chacun de son côté,
il n’y aura personne ╵pour te sauver !
