Jesaja 33 – HTB & NVI

Het Boek

Jesaja 33:1-24

De Here als rechter, wetgever en koning

1Wee u, verrader. Alles om u heen hebt u verwoest, maar niet uzelf. U verwacht van anderen dat zij hun beloften aan u houden, terwijl u hen wel bedriegt! Maar nu zult ook u worden bedrogen en verwoest. 2Maar wilt U, Here, ons genadig zijn, want wij hebben onze hoop op U gevestigd. Wees elke dag onze sterkte en onze redding in moeilijke tijden. 3De vijand slaat op de vlucht als hij uw stem hoort. Als U opstaat, vluchten de volken. 4Zoals sprinkhanen de velden en wijngaarden afstropen, zo zal Jeruzalem het verslagen leger afstropen!

5De Here is zeer machtig en woont hoog in de hemel. Hij geeft Jeruzalem gerechtigheid, goedheid en rechtvaardigheid. 6Een overvloed van heil ligt in een veilige plaats voor Juda opgeslagen, samen met wijsheid, kennis en ontzag voor God. 7Uw gezanten huilen van bittere teleurstelling, want de vredesregeling is verworpen. 8Uw wegen zijn verlaten en er zijn geen reizigers meer. Het vredesverdrag is verbroken en zij bekommeren zich niet om de beloften die zij in het bijzijn van getuigen hebben gedaan, zij hebben voor niemand respect. 9Het hele land Israël is in grote nood, de Libanon is verwoest, de Saron is een wildernis geworden, Basan en de Karmel zijn leeggeplunderd.

10Maar de Here zegt: Ik zal opstaan en mijn kracht en glorie laten zien. 11U, Assyriërs, zult niets bereiken met al uw inspanningen. Uw adem is een vuur dat u zelf zal verteren. 12Uw legers zullen tot kalk worden verbrand, als dorens die worden afgesneden en op het vuur gegooid. 13Luister naar wat Ik heb gedaan, of u ver weg of dichtbij woont, erken mijn macht! 14De zondaars onder mijn volk beven van angst. ‘Wie van ons,’ schreeuwen zij, ‘kan leven in de nabijheid van dit allesverterende, eeuwige vuur?’

15Ik zal u vertellen wie hier kan leven: allen die eerlijk en rechtvaardig zijn, die geen winst willen maken door bedrog, die zich niet laten omkopen, die weigeren te luisteren naar hen die moorden beramen en die het kwaad niet kunnen aanzien. 16Dergelijke mensen zullen worden verhoogd. De rotsen van de bergen zullen hun veilige schuilplaats zijn, zij zullen voedsel krijgen en water naar behoefte. 17Uw ogen zullen de koning zien in al zijn glorie en zijn uitgestrekte land aanschouwen. 18U zult terugdenken aan die tijd van onderdrukking, toen de Assyrische aanvoerders buiten uw muren de torens telden en schatten hoeveel de gevallen stad hun zou opleveren. 19Maar zij zullen binnenkort allemaal weg zijn. Deze harde, gewelddadige mensen met hun onverstaanbare taal zullen verdwijnen. 20In plaats daarvan zult u een vreedzaam Jeruzalem zien, een plaats waar God wordt aanbeden, een rustige en veilige stad, als een tent die stevig vaststaat. 21Daar zal de Here ons zijn macht tonen en daar stromen brede rivieren waarop geen vijandelijke schepen te zien zijn. 22Want de Here is onze rechter, onze wetgever en koning. Hij zal ons redden. 23De zeilen van de vijand flapperen tegen gebroken masten en kunnen niet meer strak worden gespannen. Hun buit zal worden verdeeld onder het volk van God, zelfs de verlamden zullen hun aandeel krijgen. 24Het volk van Israël zal niet langer zeggen: ‘Wij zijn ziek en hulpeloos,’ want de Here zal zijn volk de zonden vergeven en het zegenen.

Nueva Versión Internacional

Isaías 33:1-24

Angustia y auxilio

1¡Ay de ti, destructor, que no has sido destruido!

¡Ay de ti, traidor, que no has sido traicionado!

Cuando dejes de destruir,

te destruirán;

cuando dejes de traicionar,

te traicionarán.

2Señor, ¡ten compasión de nosotros;

pues en ti esperamos!

Sé nuestra fortaleza33:2 nuestra fortaleza (Siríaca, Targum y Vulgata); la fortaleza de ellos (TM). cada mañana,

nuestra salvación en tiempo de angustia.

3Al estruendo de tu voz, huyen los pueblos;

cuando te levantas, se dispersan las naciones.

4Su botín se recoge como si fuera devorado por orugas;

sobre él se lanza el enemigo como una bandada de langostas.

5Exaltado es el Señor porque mora en las alturas,

y llena a Sión de justicia y rectitud.

6Él será la seguridad de tus tiempos,

te dará en abundancia salvación, sabiduría y conocimiento;

el temor del Señor será tu tesoro.

7¡Miren cómo gritan sus valientes en las calles!

¡Amargamente lloran los mensajeros de paz!

8Los caminos están desolados,

nadie transita por los senderos.

El convenio se ha quebrantado,

se desprecia a los testigos,33:8 los testigos (Qumrán); las ciudades (TM).

¡a nadie se respeta!

9La tierra está de luto y languidece;

el Líbano se avergüenza y se marchita;

Sarón es como un desierto;

Basán y el Carmelo pierden su follaje.

10«Ahora me levantaré», dice el Señor.

«Ahora seré exaltado,

ahora seré ensalzado.

11Ustedes conciben cizaña

y dan a luz paja;

¡pero mi soplo será un fuego que los consumirá!

12Los pueblos serán calcinados,

como espinos cortados arderán en el fuego».

13Ustedes que están lejos, oigan lo que he hecho;

y ustedes que están cerca, reconozcan mi poder.

14Los pecadores están aterrados en Sión;

el temblor atrapa a los impíos:

«¿Quién de nosotros puede habitar en el fuego consumidor?

¿Quién de nosotros puede habitar en la hoguera eterna?».

15Solo el que camina con justicia

y habla con rectitud,

el que rechaza la ganancia de la extorsión

y se sacude las manos para no aceptar soborno,

el que no presta oído a las conjuras de asesinato

y cierra los ojos para no contemplar el mal.

16Ese morará en las alturas;

tendrá como refugio una fortaleza de rocas,

se le proveerá de pan

y no le faltará el agua.

17Tus ojos verán al rey en su esplendor

y contemplarán una tierra que se extiende hasta muy lejos.

18Dentro de ti meditarás acerca del terror y dirás:

«¿Dónde está el que lleva la cuenta?

¿Dónde el recaudador de impuestos?

¿Dónde el que lleva el registro de las torres?».

19No verás más a ese pueblo insolente,

a ese pueblo de idioma confuso,

de lengua extraña e incomprensible.

20Mira a Sión, la ciudad de nuestras fiestas;

tus ojos verán a Jerusalén,

morada apacible, campamento bien plantado;

sus estacas jamás se arrancarán

ni se romperá ninguna de sus sogas.

21Allí el Señor nos mostrará su poder.

Será como un lugar de anchos ríos y canales.

Ningún barco de remos surcará sus aguas

ni barcos poderosos navegarán por ellas.

22Porque el Señor es nuestro juez;

el Señor es nuestro legislador;

el Señor es nuestro rey:

¡Él nos salvará!

23Tus cuerdas se han aflojado:

No sostienen el mástil con firmeza

ni se despliegan las velas.

Abundante botín habrá de repartirse

y aun los cojos se dedicarán al saqueo.

24Ningún habitante dirá: «Estoy enfermo»;

y se perdonará la iniquidad del pueblo que allí habita.