Jeremia 52 – Het Boek HTB

Het Boek

Jeremia 52:1-34

De aanval op Jeruzalem

1Zedekia was eenentwintig jaar toen hij koning werd en elf jaar lang regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Hamutal en was een dochter van Jeremia uit Libna. 2Maar Zedekia was een goddeloze koning, net als Jojakim. 3Het kwam zelfs zover dat de Here in zijn toorn het volk van Jeruzalem en Juda verstootte.

Zedekia kwam in opstand tegen de koning van Babel. 4In het negende regeringsjaar van Zedekia, op de tiende dag van de tiende maand, verscheen koning Nebukadnezar van Babel met zijn hele leger voor Jeruzalem. Hij bouwde een belegeringswal tegen de stadsmuren 5en begon aan een beleg van anderhalf jaar. 6Ten slotte, op de negende dag van de vierde maand, toen overal in de stad honger werd geleden en de voedselvoorraad vrijwel op was, 7werd een bres in de stadsmuur geslagen en ʼs nachts vluchtten alle soldaten de stad uit door de poort tussen de twee muren bij de koninklijke tuin, ondanks het feit dat de stad volledig omsingeld was door de Chaldeeën. Dwars door de velden vluchtten zij in de richting van het Jordaandal. 8Maar het Chaldese leger zette de achtervolging in en greep koning Zedekia in de omgeving van Jericho, zijn hele leger was uiteengevallen. 9Zij brachten hem naar de koning van Babel die zich ophield in de stad Ribla in het koninkrijk Hamath. Daar werd Zedekia veroordeeld. 10Voor de ogen van Zedekia werden zijn zonen en alle bewindslieden van Juda gedood. 11Daarna werden hem de ogen uitgestoken en brachten zij hem in ketens naar Babel, waar hij de rest van zijn leven in de gevangenis werd opgesloten. 12Op de tiende dag van de vijfde maand van het negentiende regeringsjaar van koning Nebukadnezar van Babel arriveerde Nebuzaradan, het hoofd van de lijfwacht, in Jeruzalem. 13Hij stak de tempel, het paleis en alle grote huizen in brand 14en zette het Chaldese leger aan het werk om de stadsmuren omver te trekken. 15Toen nam hij enkelen van de armsten van het volk, degenen die de verwoesting van de stad hadden overleefd, degenen die Zedekia in de steek hadden gelaten en naar het leger van Babel waren overgelopen en de handelslieden die waren overgebleven, als gevangenen mee naar Babel. 16Alleen de allerarmsten liet hij achter als wijnbouwers en landbouwers.

17De Babyloniërs sloegen de twee grote koperen pilaren die bij de ingang van de tempel stonden aan stukken, evenals het koperen wasvat en de koperen stieren waarop het vat rustte en namen dat alles mee naar Babel. 18Tevens namen zij alle koperen potten, de asscheppen, de messen die bij het altaar werden gebruikt, de sprengbekkens, de vuurpotten, de schalen en al het andere koperen gereedschap uit de tempel mee. 19Het hoofd van de lijfwacht zag er op toe dat ook de gouden en zilveren schalen, vuurpannen, sprengbekkens, potten, kroonluchters, schotels en offerschalen werden meegenomen. 20Het gewicht van de twee koperen pilaren, het wasvat en de twaalf stieren was enorm. Zij konden het niet eens wegen. Dit alles was gemaakt in de tijd van koning Salomo. 21De pilaren waren elk 8,10 meter hoog en hadden een omtrek van 5,40 meter. Ze waren hol en hun wanden waren van acht centimeter dik koper. 22Op elk van de pilaren stond een bronzen sierstuk van 2,25 meter lang en de bovenkant daarvan was versierd met vlechtwerk van koperen granaatappels. De twee pilaren zagen er precies hetzelfde uit. 23Op de zijden van elke pilaar zaten in totaal zesennegentig granaatappels en bovendien op elke hoek nog een, zodat het hele vlechtwerk uit honderd granaatappels bestond. 24-25 Het hoofd van de lijfwacht nam met zich mee als gevangenen: de hogepriester Seraja, zijn assistent Zefanja, de drie hoogste tempelbewakers, een van de hoge legerofficieren, zeven adviseurs van de koning die in de stad waren ontdekt, de secretaris van de opperbevelhebber die verantwoordelijk was voor de rekrutering van manschappen voor het leger en zestig andere hooggeplaatsten van wie de schuilplaatsen waren ontdekt. 26Hij nam hen mee naar de koning van Babel in Ribla, 27waar deze hen allen ter dood liet brengen. Zo werd Juda in ballingschap weggevoerd. 28Het aantal gevangenen dat in het zevende regeringsjaar van Nebukadnezar naar Babel werd gebracht, bedroeg 3023. 29Elf jaar later nam hij nog eens 832 mensen uit Jeruzalem gevangen. 30Vijf jaar daarna stuurde hij Nebuzaradan, het hoofd van de lijfwacht, die 745 mensen gevangennam. Zo kwam het totaal aantal gevangenen op zesenveertighonderd.

31Op de vijfentwintigste dag van de twaalfde maand in het zevenendertigste jaar dat koning Jojachin van Juda in Babel gevangen zat, liet Evil-Merodach, die in dat jaar koning van Babel werd, koning Jojachin uit de gevangenis vrij. 32Hij onderhield zich vriendelijk met Jojachin en behandelde hem beter dan de andere koningen in Babel. 33Hij gaf hem nieuwe kleding en liet hem voor de rest van zijn leven regelmatig deelnemen aan zijn maaltijden. 34Bovendien kreeg Jojachin elke dag een toelage om tot zijn dood in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien.