1De Moabieten
Dit is wat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, over Moab zegt: ‘De stad Nebo zal in een ruïne veranderen. De stad Kirjataïm en haar versterkingen worden verpletterd en ingenomen. 2-4Het is afgelopen met Moabs roem, want er is een samenzwering tegen gesmeed. In Chesbon zijn plannen gemaakt die tot zijn vernietiging moeten leiden. “Vooruit,” zeggen zij, “wij zullen ervoor zorgen dat dat volk wordt uitgeroeid.” Ook de stad Madmen zal het zwijgen worden opgelegd. En dan zullen de chaos en het oorlogsgeweld zich over Horonaïm storten, want heel Moab wordt vernietigd. Al zijn kinderen schreeuwen het uit. 5De vluchtelingen zullen bitter huilend de heuvels van Luhith beklimmen, terwijl angstkreten opklinken uit de stad beneden hen. 6Vlucht voor uw leven, verberg u in het struikgewas van de woestijn! 7Want u vertrouwde op uw rijkdom en uw eigen prestaties, daarom zult u als balling worden weggevoerd. Uw god Kemos, met al zijn priesters en dienaren, zal worden meegenomen naar verre landen! 8Alle dorpen en steden op de hoogvlakten en in de dalen zullen worden verwoest, want de Here heeft het gezegd. 9Och, had Moab maar vleugels, dan kon het wegvliegen, want zijn steden zullen zonder één levende ziel achterblijven. 10Vervloekt zijn zij die niet doen wat de Here zegt en geen bloed willen vergieten!
11Vanaf zijn ontstaan heeft Moab hier gelegen, rustig, niet gestoord door vijandige invallen. Het lijkt op wijn die niet van het ene vat in het andere is overgegoten en daardoor zijn aroma en smaak heeft behouden. Maar nu zal het in ballingschap worden gestuurd! 12Er komt een tijd,’ heeft de Here gezegd, ‘dat Ik mannen zal sturen die de vaten zullen leeggieten en de kruiken kapot zullen slaan! 13Dan zal het vertrouwen van Moab in zijn god Kemos worden beschaamd, net als het vertrouwen van Israël in zijn kalfgod in Betel. 14Herinnert u zich uw opschepperij nog: “Wij zijn helden, moedige mannen in de strijd.” 15Maar nu staat Moab op het punt te worden vernietigd, zijn beste jongemannen zijn gedoemd te worden afgeslacht,’ zegt de koning, de Here van de hemelse legers.
16‘Rampen zullen Moab nu snel treffen, zijn ondergang is nabij. 17Vrienden van Moab, huil om Moab en troost het! Kijk eens hoe het sterke en roemrijke Moab is vernietigd! 18Kom naar beneden uit uw glorie en ga in het stof zitten, mensen van Dibon, want zij die Moab verwoesten, zullen dat ook met u doen. Al haar versterkte muren zullen worden neergehaald. 19De mensen in Aroër staan langs de weg angstig toe te kijken en vragen de vluchtelingen uit Moab: “Wat is er gebeurd?” 20En die antwoorden: “Moab is totaal verwoest, huil en treur. Vertel aan de oevers van de Arnon dat er van Moab nog slechts een puinhoop over is.” 21Alle steden in het vlakke land zijn eveneens verwoest, want Gods oordeel is ook over hen uitgestort: over Holon, Jasa, Mefaäth, 22Dibon, Nebo, Bet-Diblataïm, 23Kirjataïm, Bet-Gamul, Bet-Meon, 24Kerioth, Bosra en over alle andere steden van Moab, dichtbij en ver weg. 25De kracht van Moab is ten einde, zijn horens zijn afgesneden, zijn armen zijn gebroken,’ zegt de Here.
26‘Laat Moab wankelen als een dronkaard, want het is opstandig geweest tegen de Here. Moab zal in zijn eigen braaksel vallen en door iedereen worden uitgelachen. 27Altijd was Israël het mikpunt van uw spot. U kon nooit eens normaal over haar spreken zonder arrogant het hoofd te schudden, alsof u het had over een op heterdaad betrapte dief. 28O volk van Moab, vlucht uit uw steden en neem uw intrek in de grotten, als duiven die nestelen in de rotskloven. 29Wij hebben allemaal gehoord van de trots van Moab, want die is groot. Wij kennen uw voornaamheid, arrogantie en onvriendelijkheid. 30Ik weet dat het brutaal is,’ heeft de Here gezegd, ‘maar zijn gebral is bluf, zijn hulpeloosheid is groot. 31Ja, daarom rouw Ik om Moab, mijn hart breekt als Ik denk aan de mannen van Kir-Heres. 32O Sibma, rijk aan wijngaarden, Ik huil om u, net als Jazer. Want de verwoester heeft uw ranken afgehakt die tot aan de zee reikten en uw druiven en zomerfruit geoogst. Hij heeft u kaalgeplukt! 33Vreugde en blijdschap zijn uit het vruchtbare Moab verdwenen. Er zit geen wijn meer in de kuipen, niemand perst de druiven meer, er klinken geen vreugdekreten meer. 34Nee, vreselijke kreten van angst en pijn stijgen uit het land op, van Chesbon tot aan Eleale en Jahas, van Soar tot Horonaïm en Eglath-Selisia. Zelfs de vijvers van Nimrim liggen er kurkdroog bij.’ 35Want de Here zegt: ‘Ik heb een einde gemaakt aan Moabs verering van afgoden en aan het verbranden van reukwerk voor hen. 36Droevig als een fluit zingt mijn hart voor Moab en Kir-Heres, want al hun rijkdom is verdwenen. 37Zij scheren hun hoofdhaar en baard uit vertwijfeling af, snijden zich in de handen en dragen rouwkleding. 38Tranen zullen vloeien in elk Moabitisch huis en in de straten, want Ik heb Moab stukgegooid als een oude, onbruikbare pot. 39Wat een verwoesting! Luister eens naar het gejammer! Kijk eens hoe erg Moab zich schaamt! Het is nu een afschrikwekkend voorbeeld en een mikpunt van spot geworden voor zijn buren.
40Een arend cirkelt dreigend boven het land Moab,’ zegt de Here. 41‘Zijn steden zijn gevallen, zijn burchten hebben zich overgegeven. De harten van zijn moedigste strijders beven van angst als die van vrouwen die bevallen. 42Moab zal niet langer als volk voortbestaan, omdat het de Here heeft uitgedaagd. 43Angst, hinderlagen en bedrog zullen uw lot zijn, Moab,’ zegt de Here. 44‘Hij die vlucht, zal in een put vallen en wie zich daaruit weet te bevrijden, zal in een valstrik lopen. Ik zal er voor zorgen dat u daaruit niet ontsnapt, want de tijd van uw veroordeling is aangebroken. 45Zij vluchten naar Chesbon, niet in staat verder te gaan. Maar Chesbon staat in brand, het vuur verteert de stad van Sichon samen met heel Moab en al zijn opstandige inwoners. 46Het zal u slecht vergaan, Moab, het volk van de god Kemos is vernietigd, uw kinderen zijn als slaven weggevoerd. 47Maar in de laatste dagen zal Ik een ommekeer brengen in het lot van Moab,’ zegt de Here.
Hier eindigt de profetie over Moab.
Uthenga Wonena za Mowabu
1Ponena za Mowabu:
Yehova Wamphamvuzonse, Mulungu wa Israeli akuti,
“Tsoka kwa mzinda wa Nebo, chifukwa wawonongedwa.
Mzinda wa Kiriyataimu wachititsidwa manyazi ndipo wagonjetsedwa;
linga lichititsidwa manyazi ndipo lagumulidwa.
2Palibenso amene akutamanda Mowabu;
ku Hesiboni anthu anamupanganira zoyipa:
‘Bwerani, tiyeni timuwonongeretu kuti asakhalenso mtundu wa anthu.’
Inunso anthu a ku Madimena, adzakukhalitsani chete;
ankhondo adzakupirikitsani.
3Tamvani mfuwu wa anthu a ku Horonaimu.
Iwo akulira kuti, ‘Kusakazika ndi kuwonongeka kwakukulu.’
4Mowabu wawonongeka;
ana ake angʼonoangʼono akulira kwambiri.
5Anthu akukwera chikweza cha ku Luhiti,
akulira kwambiri pamene akupita.
Kulira chifukwa cha chiwonongeko kukumveka
pa njira yotsikira ku Horonaimu.
6Thawani! Dzipulumutseni;
khalani ngati mbidzi ya mʼchipululu.
7Popeza inu munkadalira ntchito zanu ndi chuma chanu,
nanunso mudzatengedwa ukapolo,
ndipo Kemosi adzapita ku ukapolo,
pamodzi ndi ansembe ake ndi akuluakulu ake.
8Wowononga adzabwera ndi kusakaza mzinda uliwonse,
ndipo palibe mzinda umene udzapulumuke.
Chigwa chidzasanduka bwinja
ndipo malo athyathyathya a pamwamba pa phiri adzawonongedwa
monga Yehova wayankhulira.
9Mtsineni khutu Mowabu
chifukwa adzasakazika;
mizinda yake idzasanduka mabwinja,
wopanda munthu wokhalamo.
10“Wotembereredwa munthu amene amagwira ntchito ya Yehova monyinyirika!
Wotembereredwa munthu amene amaletsa lupanga lake kupha anthu!
11“Mowabu wakhala pa mtendere kuyambira ubwana wake,
ngati vinyo wokhazikika pa masese ake,
osapungulidwa kuchoka mu mtsuko wina kuthira mu mtsuko wina;
iye sanatengedwepo ukapolo.
Nʼchifukwa chake kukoma kwake nʼkomwe kuja
ndipo fungo lake silinasinthe.
12Nʼchifukwa chake masiku akubwera,”
akutero Yehova,
“pamene ndidzatuma anthu amene amakhuthula vinyo mʼmitsuko
ndipo adzamukhutula;
adzakhuthula vinyo yense mitsuko yake
pambuyo pake nʼkuphwanya mitsukoyo.
13Pamenepo Mowabu adzachita manyazi ndi Kemosi,
monga momwe Aisraeli anachitira manyazi
ndi Beteli amene ankamukhutulira.
14“Kodi munganene bwanji kuti, ‘Ife ndife asilikali.
Ife ndife ngwazi, anthu amphamvu pa nkhondo?’
15Owononga Mowabu ndi mizinda yake abwera ndipo ankhondo adzalowa mʼmidzi yake;
anyamata ake okongola apita kukaphedwa,”
ikutero Mfumu, imene dzina lake ndi Yehova Wamphamvuzonse.
16Kugwa kwa Mowabu kuli pafupi;
masautso ake akubwera posachedwa.
17Mulireni kwambiri, inu nonse amene mwamuzungulira,
inu nonse amene mumadziwa za kutchuka kwake;
nenani kuti, “Taonani momwe yathyokera ndodo yamphamvu yaufumu ija,
taonani momwe ndodo yaulemu yathyokera!”
18“Tsikani pa ulemerero wanu
ndipo khalani pansi powuma,
inu anthu okhala ku Diboni,
pakuti wowononga Mowabu
wabwera kudzamenyana nanu,
wasakaza mizinda yanu yotetezedwa.
19Inu amene mumakhala ku Aroeri,
imani mʼmbali mwa msewu ndi kumaonerera.
Funsani mwamuna amene akuthawa ndiponso mkazi amene wapulumuka,
afunseni kuti, ‘Kodi chachitika nʼchiyani?’ ”
20Iwo adzayankha kuti, “Mowabu wachititsidwa manyazi, pakuti wasakazika.
Lirani mwachisoni ndipo fuwulani!
Lengezani ku mtsinje wa Arinoni
kuti Mowabu wawonongedwa.
21Chiweruzo chabwera ku mizinda ya ku mapiri,
ndiyo Holoni, Yaza, Mefaati,
22Diboni, Nebo, Beti-Dibilataimu,
23Kiriyataimu, Beti-Gamuli, Beti-Meoni,
24Keriyoti ndi Bozira
ndi mizinda yonse ya Mowabu, yakutali ndi yapafupi yomwe.
25Mphamvu za Mowabu zawonongeka;
mkono wake wathyoka,”
akutero Yehova.
26“Muledzeretseni Mowabu,
chifukwa anadzikuza powukira Yehova.
Mulekeni Mowabu avivinizike mʼmasanzi ake;
mulekeni akhale chinthu chomachiseka.
27Kodi suja Israeli anali kwa iwe ngati chinthu chomachiseka?
Kodi Israeli anapezeka pakati pa akuba
kuti nthawi zonse poyankhula za iye,
iwe uzimupukusira mutu momunyoza?
28Inu amene mumakhala ku Mowabu,
siyani mizinda yanu ndi kukakhala pakati pa matanthwe.
Khalani ngati nkhunda imene imamanga chisa chake
pa khomo la phanga.
29“Tamva za kunyada kwa Mowabu,
kunyada kwake nʼkwakukulu.
Ndi wodzitama, wonyada ndi wodzitukumula.
Ali ndi mtima wodzikweza.
30Ine ndikuzidziwa ntchito zake,
akutero Yehova.
Ntchitozo ndi nʼzosapindulitsa kanthu.
31Nʼchifukwa chake ndidzamulira Mowabu,
ine ndikulira chifukwa cha anthu onse a ku Mowabu,
ndikubuwula chifukwa cha anthu a ku Kiri Heresi.
32Ndikukhetsa misozi chifukwa cha inu, kupambana momwe ndinalirira Yazeri.
Inu anthu a ku Sibina muli ngati mipesa
imene nthambi zake zatambalala mpaka ku Nyanja;
zafika mpaka ku nyanja ya Yazeri.
Wowononga wasakaza
zipatso zake zachilimwe ndi mpesa.
33Chimwemwe ndi chisangalalo zatha
ku minda ya zipatso ya ku Mowabu.
Ndaletsa kuchucha kwa vinyo mopsinyira mphesa;
palibe amene akufuwula mokondwa akamapsinya mphesa.
Ngakhale kufuwula kulipo,
koma sikufuwula kwa chimwemwe.
34“A ku Hesiboni ndi Eleali akulira
ndipo mfuwu wawo ukumveka mpaka ku Yahazi,
kuchokera ku Zowari mpaka ku Horonaimu ndi ku Egilati Selisiya.
Ngakhale madzi a ku Nimurimu aphwa.
35Ndidzawaletsa anthu a ku Mowabu
kupereka nsembe mʼmalo awo opembedzera
ndi kufukiza lubani kwa milungu yawo,”
akutero Yehova.
36“Nʼchifukwa chake mtima wanga ukulirira Mowabu ngati chitoliro.
Mtima wanga ukulirira anthu a ku Kiri Heresi ngati chitoliro
chifukwa chuma chimene anachipata chatha.
37Aliyense wameta mutu wake
ndi ndevu zake;
manja a munthu aliyense ndi ochekacheka,
ndipo munthu aliyense wavala chiguduli mʼchiwuno mwake.
38Pa madenga onse a ku Mowabu
ndiponso mʼmisewu yake
anthu akungolira,
pakuti ndaphwanya Mowabu
ngati mtsuko wopanda ntchito,”
akutero Yehova.
39“Taonani mmene waphwanyikira! Tamvani momwe akulirira!
Taonani momwe Mowabu wachititsidwira manyazi.
Mowabu wasanduka chinthu chonyozeka,
chinthu chochititsa mantha kwa onse amene amuzungulira.”
40Yehova akuti,
“Mtundu wina udzachita kuwuluka nʼkugwera pa Mowabu ngati chiwombankhanga
chimene chatambalitsa mapiko ake.
41Mizinda idzagwidwa
ndipo malinga adzalandidwa.
Pa tsiku limenelo mitima ya ankhondo a ku Mowabu
idzakhala ngati mtima wa mayi pa nthawi yake yochira.
42Mowabu sudzakhala mtundu wa anthu
chifukwa unadzikuza powukira Yehova.
43Zoopsa, dzenje ndi msampha zikudikira
inu anthu a ku Mowabu,”
akutero Yehova.
44“Aliyense wothawa zoopsa
adzagwera mʼdzenje,
aliyense wotuluka mʼdzenje
adzakodwa mu msampha.
Ndigwetsa zimenezi pa Mowabu
pa nthawi ya chilango chake,”
akutero Yehova.
45“Anthu othawa nkhondo ayima pa mthunzi wa Hesiboni
chifukwa chotopa.
Koma moto wayaka kuchokera ku Hesiboni,
malawi a moto abuka kuchokera ku nyumba ya mfumu Sihoni.
Motowo ukuwononga mapiri a ku Mowabu,
dziko la anthu onyada.
46Tsoka kwa iwe Mowabu!
Anthu opembedza Kemosi awonongeka.
Ana ako aamuna ndi aakazi
atengedwa ukapolo.
47“Komabe masiku akutsogolo
ndidzabwezeranso Mowabu chuma chake,”
akutero Yehova.
Chiweruzo cha Mowabu chathera pamenepa.