Jeremia 35 – HTB & NIVUK

Het Boek

Jeremia 35:1-19

De gehoorzaamheid van de Rechabieten

1Dit is de boodschap die de Here Jeremia gaf toen Josiaʼs zoon Jojakim koning van Juda was: 2‘Ga naar de familie van de Rechabieten en nodig hen uit in de tempel. Neem hen mee naar een van de zijkamers in de tempel en bied hun wijn aan.’

3Ik zocht Jaäzanja op, de zoon van Jeremia, die weer een zoon was van Habazzinja en nam hem en al zijn broers en zonen en alle andere familieleden van de Rechabieten mee naar de tempel. 4In de tempel bracht ik hen naar de kamer die gewoonlijk werd gebruikt door de zonen van de profeet Hanan, de zoon van Jigdalja. Deze kamer lag pal naast die van de raadsheren en vlak boven de kamer van het hoofd van de tempelwacht, Maäseja, de zoon van Sallum. 5Ik zette bekers en kannen wijn voor hen neer en nodigde hen uit te drinken, 6maar zij weigerden. ‘Nee,’ zeiden zij, ‘wij drinken geen wijn, want onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, heeft ons en onze nakomelingen voor altijd verboden wijn te drinken. 7Ook heeft hij ons verboden huizen te bouwen, gewassen te zaaien, wijngaarden te planten of boerderijen te bezitten, maar bepaald dat wij altijd in tenten moeten wonen. Als wij gehoorzamen, zullen wij lang en goed leven in dit land waar we vreemdelingen zijn. 8Wij hebben hem op al die punten gehoorzaamd. Sinds die tijd hebben wij geen slok wijn meer gedronken, en ook onze vrouwen en kinderen niet. 9Wij hebben geen huizen gebouwd, geen wijngaarden aangelegd en geen gewassen gezaaid en wij bezitten geen boerderijen. 10Wij hebben in tenten gewoond en alles gedaan wat onze vader Jonadab ons opgedragen heeft. 11Maar toen koning Nebukadnezar van Babel het land binnenviel, zijn we verhuisd naar Jeruzalem. Daarom zijn we nu hier.’

12Toen gaf de Here Jeremia deze boodschap: 13‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ga en zeg tegen Juda en Jeruzalem: “Nu kunt u iets leren van de gezinnen van de Rechabieten. 14Zij drinken geen wijn omdat hun voorvader Jonadab dat heeft gezegd. Zij zijn tenminste gehoorzaam. Maar Ik heb keer op keer tegen u gesproken zonder dat u luisterde of gehoorzaamde. 15Ik heb u de ene profeet na de andere gestuurd om u te vertellen dat u moest terugkeren van uw slechte wegen en ophouden met het dienen van afgoden. Ik zei dat Ik u, als u gehoorzaamde, in vrede zou laten leven in dit land dat Ik u en uw voorouders gaf. Maar u hebt niet geluisterd en niet gehoorzaamd. 16De Rechabieten hebben hun voorvader volledig gehoorzaamd, maar u hebt geweigerd naar Mij te luisteren.” 17Daarom zegt de Here, de God van de hemelse legers, de God van Israël: “Omdat u weigert te luisteren of te antwoorden wanneer Ik roep, zal Ik over Juda en Jeruzalem alle rampen laten komen waarmee Ik ooit heb gedreigd.” ’

18-19 Toen keerde Jeremia zich tot de Rechabieten met de woorden: ‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Omdat u uw voorvader in alle opzichten hebt gehoorzaamd, zal hij altijd nakomelingen hebben die Mij aanbidden.” ’

New International Version – UK

Jeremiah 35:1-19

The Rekabites

1This is the word that came to Jeremiah from the Lord during the reign of Jehoiakim son of Josiah king of Judah: 2‘Go to the Rekabite family and invite them to come to one of the side rooms of the house of the Lord and give them wine to drink.’

3So I went to get Jaazaniah son of Jeremiah, the son of Habazziniah, and his brothers and all his sons – the whole family of the Rekabites. 4I brought them into the house of the Lord, into the room of the sons of Hanan son of Igdaliah the man of God. It was next to the room of the officials, which was over that of Maaseiah son of Shallum the door-keeper. 5Then I set bowls full of wine and some cups before the Rekabites and said to them, ‘Drink some wine.’

6But they replied, ‘We do not drink wine, because our forefather Jehonadab35:6 Hebrew Jonadab, a variant of Jehonadab; here and often in this chapter son of Rekab gave us this command: “Neither you nor your descendants must ever drink wine. 7Also you must never build houses, sow seed or plant vineyards; you must never have any of these things, but must always live in tents. Then you will live a long time in the land where you are nomads.” 8We have obeyed everything our forefather Jehonadab son of Rekab commanded us. Neither we nor our wives nor our sons and daughters have ever drunk wine 9or built houses to live in or had vineyards, fields or crops. 10We have lived in tents and have fully obeyed everything our forefather Jehonadab commanded us. 11But when Nebuchadnezzar king of Babylon invaded this land, we said, “Come, we must go to Jerusalem to escape the Babylonian35:11 Or Chaldean and Aramean armies.” So we have remained in Jerusalem.’

12Then the word of the Lord came to Jeremiah, saying: 13‘This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: go and tell the people of Judah and those living in Jerusalem, “Will you not learn a lesson and obey my words?” declares the Lord. 14“Jehonadab son of Rekab ordered his descendants not to drink wine and this command has been kept. To this day they do not drink wine, because they obey their forefather’s command. But I have spoken to you again and again, yet you have not obeyed me. 15Again and again I sent all my servants the prophets to you. They said, ‘Each of you must turn from your wicked ways and reform your actions; do not follow other gods to serve them. Then you shall live in the land I have given to you and your ancestors.’ But you have not paid attention or listened to me. 16The descendants of Jehonadab son of Rekab have carried out the command their forefather gave them, but these people have not obeyed me.”

17‘Therefore this is what the Lord God Almighty, the God of Israel, says: “Listen! I am going to bring on Judah and on everyone living in Jerusalem every disaster I pronounced against them. I spoke to them, but they did not listen; I called to them, but they did not answer.” ’

18Then Jeremiah said to the family of the Rekabites, ‘This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: “You have obeyed the command of your forefather Jehonadab and have followed all his instructions and have done everything he ordered.” 19Therefore this is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: “Jehonadab son of Rekab shall never fail to have a descendant to serve me.” ’