Waarschuwing tegen valse profeten
1De Here verklaart: ‘Ik zal een ramp brengen over de leiders van mijn volk, de herders van mijn schapen, want zij hebben hen voor wie zij moesten zorgen, vernietigd en uiteengejaagd. 2In plaats van goed voor mijn kudde te zorgen, hebt u haar weggejaagd en naar de ondergang geleid. Daarom zal Ik u straffen voor wat u hebt misdaan,’ zegt de Here, de God van Israël. 3‘Ikzelf zal wat er nog van mijn schapen over is, bijeenhalen uit al de landen waar Ik ze heen gestuurd heb en ze laten terugkeren naar hun weiden, waar ze vruchtbaar zullen zijn en uitgroeien. 4Ik zal herders met verantwoordelijkheidsgevoel over hen aanstellen en zij zullen niet meer bang hoeven te zijn en er zal niemand ontbreken. 5-6 Want er komt een tijd,’ zegt de Here, ‘dat Ik een rechtvaardige koning op Davids troon zal zetten. Hij zal een koning zijn die wijs en rechtvaardig regeert. Door zijn toedoen zal op de hele aarde het recht zegevieren. En dit is zijn naam: De Here onze Gerechtigheid. Wanneer Hij koning is, zal Juda worden gered en Israël in vrede leven. 7In die dagen zullen mensen niet langer een eed afleggen met de woorden: “Zo waar de Here leeft, die zijn volk Israël uit het land Egypte redde,” 8maar zij zullen zeggen: “Zo waar de Here leeft, die de Israëlieten naar hun eigen land terugbracht vanuit alle landen waarheen Hij hen had verbannen.” Dan zullen ze weer in hun eigen land wonen.
9Wat de profeten betreft: mijn hart is gebroken door de valse profeten, die vol bedrog zitten. Ik word angstig wakker en wankel als een dronkaard, want de Here heeft een heilig oordeel over hen uitgesproken. 10Overal in het land wordt echtbreuk gepleegd. Het land treurt, de vloek van God rust erop. De groene weiden liggen er uitgedroogd bij. Iedereen jaagt het kwaad na en zoekt zijn kracht in onrecht. 11Zelfs de priesters en de profeten zijn goddeloos, hier in mijn eigen tempel moet Ik hun wandaden aanzien,’ zegt de Here. 12‘Daarom zullen hun paden donker en glibberig worden, zij zullen worden opgejaagd in de duisternis en ten val komen. Ik zal een ramp over hen brengen en ervoor zorgen dat, als hun tijd gekomen is, zij de schuld voor al hun zonden volledig betalen. 13Ik wist dat de profeten van Samaria ongelooflijk slecht waren, want zij profeteerden in de naam van Baäl en leidden mijn volk Israël naar de zonde, 14maar de profeten van Jeruzalem zijn nog veel slechter! De dingen die zij doen, zijn vreselijk, zij plegen echtbreuk en genieten van oneerlijkheid. Mensen die kwaad doen, moedigen zij aan in plaats van hen van de zonde af te houden. Deze profeten zijn net zo goddeloos als de inwoners van Sodom en Gomorra.’ 15Daarom zegt de Here van de hemelse legers: ‘Ik zal hun bitterheid te eten en vergif te drinken geven. Want door hun schuld is dit land vanuit Jeruzalem overspoeld met goddeloosheid.
16Dit is mijn waarschuwing aan mijn volk,’ zegt de Here van de hemelse legers. ‘Luister niet naar deze valse profeten als zij profeteren, want zij geven u alleen maar valse hoop. Alles wat zij zeggen, verzinnen zij zelf. Zij spreken niet namens Mij! 17Zij zeggen voortdurend tegen de mensen die niets van Mij moeten hebben: “Maak u geen zorgen, alles is in orde.” En tegen hen die leven naar eigen goeddunken: “De Here heeft gezegd dat u geen kwaad zal treffen!” 18Kunt u ook maar een van deze profeten noemen die dicht genoeg bij God leeft om te kunnen horen wat Hij zegt? Heeft ook maar een van hen de moeite genomen naar zijn Woord te luisteren? 19Kijk, de Here stuurt in zijn toorn een razende wervelwind om deze goddeloze mannen weg te vagen. 20De vreselijke toorn van de Here zal pas voorbij zijn wanneer Hij de volledige straf die over hen is uitgesproken, heeft uitgevoerd. Later, als Jeruzalem is gevallen, zult u begrijpen wat Ik bedoel. 21Ik heb deze profeten niet gestuurd, maar toch beweren zij door Mij te zijn gezonden. Ik heb niets tegen hen gezegd, maar toch zeggen zij dat hun woorden de mijne zijn. 22Als zij wel wisten wat Ik besloten had, dan hadden ze mijn volk dat laten weten en het van zijn kwade praktijken afgebracht. 23Ben Ik soms een God die maar op één plaats tegelijk is en die niet van veraf kan zien wat zij uitvoeren? 24Kan iemand zich voor Mij verbergen? Ben Ik niet overal tegelijk, in de hemel en op de aarde?’ zegt de Here. 25‘ “Luister naar de droom die God mij vannacht gaf,” zeggen zij. En vervolgens beginnen zij in mijn naam te liegen. 26Hoelang zullen die leugenachtige profeten nog doorgaan die alleen maar hun eigen verzinsels verkondigen? 27Door het vertellen van deze verzonnen dromen, proberen zij mijn volk Mij te laten vergeten, net zoals hun voorouders Mij vergaten door de verering van de afgodsbeelden van Baäl. 28Laten deze valse profeten hun dromen vertellen en laten mijn echte boodschappers mijn woorden eerlijk overbrengen. Want er is verschil tussen kaf en koren! 29Brandt mijn woord niet als vuur?’ vraagt de Here. ‘Is het niet als een machtige hamer die een rots aan stukken slaat? 30-31 Daarom zal Ik ze leren, deze “profeten” die hun boodschappen van elkaar horen, deze gladde praters die zeggen: “Deze boodschap komt van God!” 32Hun verzonnen dromen zijn grote leugens die mijn volk naar de zonde leiden. Ik heb hen niet gezonden, maar zij verleiden het volk en hebben mijn volk niets waardevols te zeggen,’ zegt de Here.
33‘Als iemand van het volk of van hun “profeten” of priesters u vraagt: “Wel Jeremia, welk slecht nieuws hebt u vandaag van de Here?”, dan moet u antwoorden: “Wat voor slecht nieuws? U bent zelf het slechte nieuws, want de Here heeft u van Zich afgestoten!” 34En wat die valse profeten, priesters en mensen die spotten met “het slechte nieuws van God vandaag” betreft, Ik zal ze met hun families straffen voor deze woorden. 35U mag elkaar rustig vragen: “Wat is Gods boodschap? Wat heeft de Here gezegd?” 36Maar neem die uitdrukking “Gods slechte nieuws” niet in de mond. Want alleen u en uw leugens zijn slecht. U verdraait op die manier de woorden van de levende God, de Here van de hemelse legers. 37U mag Jeremia met respect de vraag stellen: “Wat is het antwoord van de Here? Wat heeft Hij tegen u gezegd?” 38-39 Maar als u hem vraagt naar “het slechte nieuws van God vandaag,” terwijl Ik u heb gewaarschuwd niet zo te spotten, dan zal Ik, de Here God, Mij ontdoen van de last die u voor Mij vormt. Ik zal u uit mijn nabijheid verjagen, u en deze stad die Ik u en uw voorouders gaf. 40Ik zal u en uw naam overladen met een eeuwige schande die niet meer wordt vergeten.’
Les mauvais bergers et le bon Berger
1Malheur à ces bergers23.1 Les bergers sont les rois qui viennent d’être mentionnés. qui perdent et dispersent les brebis de mon pâturage, l’Eternel le déclare. 2C’est pourquoi voici ce que dit l’Eternel, le Dieu d’Israël, au sujet des bergers qui dirigent son peuple : Vous avez dispersé mon troupeau de brebis. Vous les avez chassées, vous n’avez pas veillé sur elles ! Eh bien, moi, je vous punirai23.2 Le prophète joue ici sur les deux sens du même verbe hébreu qui signifie veiller et punir. à cause de vos agissements mauvais, l’Eternel le déclare. 3Moi, je rassemblerai ce qui reste de mes brebis dispersées dans tous les pays où je les ai chassées, je les ramènerai dans leur propre prairie où elles se reproduiront et se multiplieront. 4J’établirai sur elles des bergers de mon choix qui les dirigeront. Et elles ne connaîtront plus ni crainte ni terreur, et plus aucune d’elles ne manquera jamais, l’Eternel le déclare.
5Voici venir le temps,
l’Eternel le déclare,
où je vais donner à David ╵un germe juste.
Il régnera avec sagesse
et il exercera ╵le droit et la justice ╵dans le pays23.5 Voir 33.14-16..
6A cette époque-là, ╵Juda sera sauvé,
et Israël vivra ╵dans la sécurité.
Voici quel est le nom ╵dont on l’appellera :
« L’Eternel est notre justice23.6 Allusion au roi Sédécias (21.1) qui ne faisait guère honneur à son nom qui signifie : l’Eternel est ma justice. ».
7C’est pourquoi des jours viennent, l’Eternel le déclare, où l’on ne dira plus : « L’Eternel est vivant, lui qui a fait sortir d’Egypte les Israélites23.7 Pour les v. 7-8, voir 16.14-15. », 8mais l’on dira plutôt : « L’Eternel est vivant, lui qui a fait sortir et revenir la descendance d’Israël de ce pays du nord et de tous les pays où il l’aura chassée. » Elle vivra alors dans son pays.
Contre les faux prophètes
Prophètes pervertis
9Au sujet des prophètes :
mon cœur est tout brisé
et tous mes membres tremblent.
Je suis comme un homme ivre,
oui, comme un homme ╵que le vin a dompté.
C’est à cause de l’Eternel, ╵de ses paroles saintes.
10Car le pays est rempli d’adultères
et il est dans le deuil. ╵A cause des malédictions23.10 A cause des malédictions: selon le texte hébreu traditionnel. Quelques manuscrits hébreux, l’ancienne version grecque et la version syriaque ont : à cause de cela.,
les pâturages de la steppe ╵sont desséchés.
Ces hommes courent pour le mal
et usent de leur force ╵pour l’injustice.
11Oui, même les prophètes, ╵même les prêtres, ╵sont pervertis
et, jusque dans mon temple, ╵ils font le mal,
l’Eternel le déclare.
12C’est pourquoi leur chemin ╵sera pour eux glissant ╵et obscurci ;
ils y seront poussés ╵et ils y tomberont.
Car je ferai venir ╵un grand malheur sur eux
l’année où je les châtierai,
l’Eternel le déclare.
13J’ai vu des choses scandaleuses
chez les prophètes ╵de Samarie23.13 Samarie, capitale du royaume du Nord, centre du faux culte, avait subi le châtiment de Dieu par la conquête assyrienne un siècle avant Jérémie. Les prédictions optimistes de ses prophètes n’avaient pas empêché Dieu de la punir. :
ils ont prophétisé ╵au nom du dieu Baal
et ils ont égaré ╵mon peuple : Israël.
14Mais parmi les prophètes de Jérusalem,
j’ai vu des abominations !
On commet l’adultère,
on vit dans le mensonge,
on encourage ceux qui font le mal
en sorte qu’ils ne se détournent pas ╵de leur méchanceté.
Ils sont tous devenus ╵pour moi comme Sodome,
et les habitants de Jérusalem ╵comme ceux de Gomorrhe23.14 Voir Gn 18.20-21 ; 19.1-9 ; Es 1.10 ; Ez 16.49..
15C’est pourquoi, voici ce que dit ╵le Seigneur des armées célestes ╵au sujet des prophètes :
Voici, je vais leur donner de l’absinthe ╵pour les nourrir
et je leur ferai boire ╵des eaux empoisonnées,
car c’est de tes prophètes, ╵Jérusalem,
qu’est venue l’impiété ╵pour se répandre ╵partout dans le pays.
16Voici ce que déclare ╵le Seigneur des armées célestes :
N’écoutez pas ╵ce que proclament les prophètes
dans leurs discours ;
ils vous bercent sans fin ╵d’illusions mensongères
car ce qu’ils vous racontent, ╵ce ne sont que révélations ╵de leur propre invention
et non pas ce qui sort ╵de la bouche de l’Eternel.
17A ceux qui me méprisent ils disent :
« L’Eternel a parlé,
vous connaîtrez la paix. »
Et à tous ceux ╵qui suivent les penchants ╵de leur cœur obstiné,
ils disent : « Le malheur ╵ne vous atteindra pas ! »
18Mais qui a assisté ╵au conseil que tient l’Eternel ?
Oui, qui a vu, ╵qui a entendu sa parole ?
Qui donc a prêté attention ╵à sa parole ?
Qui donc l’a entendue ?
19Voici que la tempête ╵de l’Eternel se lève,
sa fureur se déchaîne,
l’orage tourbillonne,
il s’abat sur la tête ╵de ceux qui font le mal23.19 Pour les v. 19-20, voir 30.23-24..
20La colère de l’Eternel ╵ne se calmera pas
avant qu’il ait agi ╵et qu’il ait accompli
les desseins de son cœur.
Dans les jours à venir, ╵vous vous en rendrez compte.
21Je n’ai pas mandaté ╵tous ces prophètes-là,
et cependant, ils courent !
Et je ne leur ai pas ╵adressé la parole.
Pourtant, ils prophétisent !
22S’ils avaient assisté ╵à mon conseil,
ils auraient annoncé ╵ma parole à mon peuple.
Ils le feraient se détourner ╵de ses mauvais comportements
et de ses mauvais actes.
23Ne suis-je donc ╵qu’un Dieu de près,
demande l’Eternel,
ne suis-je pas aussi ╵un Dieu de loin ?
24Quelqu’un, dit l’Eternel, ╵pourrait-il se cacher ╵dans un endroit secret
sans que moi, je le voie ?
Ne suis-je pas celui ╵qui remplit ciel et terre ?
demande l’Eternel.
Inventions mensongères
25J’ai entendu les discours des prophètes qui prophétisent le mensonge en mon nom, en disant : « Voici, j’ai reçu un songe ! J’ai reçu un songe ! » 26Combien de temps encore auront-ils donc en tête, de prophétiser le mensonge, ces prophètes qui proclament leurs inventions trompeuses ? 27Veulent-ils, par les songes qu’ils se racontent mutuellement, me faire oublier par mon peuple tout comme leurs ancêtres m’ont oublié pour Baal ? 28Si un prophète a fait un songe, qu’il raconte ce songe. Et celui qui a une parole de ma part, qu’il communique ma parole selon la vérité. Que vient faire la paille au milieu du froment ? demande l’Eternel. 29Ma parole n’est-elle pas pareille au feu ? demande l’Eternel. N’est-elle pas comme un marteau qui brise le roc ?
30Aussi, déclare l’Eternel, je vais m’en prendre à ces prophètes qui, mutuellement, se volent mes paroles. 31Je vais m’en prendre à ces prophètes, déclare l’Eternel, qui agitent leur langue pour prononcer un oracle. 32Je vais m’en prendre, déclare l’Eternel, à ces prophètes qui ont des songes mensongers, qui les racontent pour égarer mon peuple par leurs mensonges et par leurs balivernes. Car moi, je ne les ai pas mandatés, je ne leur ai pas donné d’ordre, ils ne sont, pour ce peuple, d’aucune utilité, l’Eternel le déclare.
Qui est le fardeau ?
33Et si quelqu’un du peuple, ou un prophète ou bien un prêtre, te pose la question : « Quel est donc le message dont l’Eternel te charge23.33 Nous essayons ici et dans la suite de rendre le jeu de mots de l’hébreu qui utilise un même terme signifiant tantôt message, tantôt charge. ? » tu leur diras ceci : La charge ? C’est vous-même ! Je vais m’en délester, l’Eternel le déclare. 34Et si un prophète ou un prêtre, ou si quelqu’un du peuple déclare : « Voici le message dont l’Eternel me charge », je punirai cet homme ainsi que sa famille. 35Vous demanderez ainsi les uns aux autres : « Qu’a donc répondu l’Eternel ? » ou « Qu’a déclaré l’Eternel ? » 36Mais vous ne direz plus : « Voici l’oracle dont l’Eternel me charge », sinon cette parole deviendra une charge pour celui qui la dit, car vous avez tordu les paroles du Dieu vivant, de notre Dieu, le Seigneur des armées célestes. 37Tu demanderas au prophète : « Que t’a répondu l’Eternel ? » ou : « Qu’a déclaré l’Eternel ? » 38Mais si vous dites : « Voici l’oracle dont l’Eternel me charge », alors voici ce que déclare l’Eternel : Puisque c’est là ce que vous dites : « Voici l’oracle dont l’Eternel me charge », alors que je vous ai fait dire : « Ne parlez pas ainsi ! », 39à cause de cela, je vais vous oublier totalement23.39 Selon le texte hébreu traditionnel. Quelques manuscrits hébreux, l’ancienne version grecque, la version syriaque et la Vulgate ont : je vais vous charger sur mes épaules comme un chargement. et vous rejeter loin de moi, vous et la ville que je vous ai donnée, à vous et à vos ancêtres ; 40je vous couvrirai d’un opprobre éternel, d’une honte éternelle qu’on n’oubliera jamais.
