Het verzoek van de koning afgewezen
1-2 De Here sprak tegen Jeremia toen koning Zedekia Pashur, de zoon van Malkia, en de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, naar Jeremia stuurde en smeekte: ‘Vraag de Here ons te helpen, want koning Nebukadnezar van Babel valt ons aan! Misschien wil de Here ons genadig zijn en een machtig wonder doen, zoals Hij vroeger deed, zodat Nebukadnezar zijn troepen moet terugtrekken.’
3-4 Jeremia antwoordde: ‘Ga terug naar koning Zedekia en zeg hem dat de Here God van Israël zegt: “Al uw wapens zal Ik tegen u gebruiken in de strijd tegen de koning van Babel en de Chaldeeën die u belegeren. Ik zal de vijand massaal tot in het hart van deze stad laten doordringen. 5Ik zal Zelf tegen u vechten en mijn vurige toorn op u koelen. 6Ik zal deze stad treffen met een verschrikkelijke pest waardoor mens en dier zullen sterven. 7En uiteindelijk zal Ik koning Zedekia, zijn hofhouding en alle in de stad overgebleven inwoners overgeven aan koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal hen zonder genade afslachten.” 8Vertel deze mensen dat de Here zegt: “Maak nu uw keus tussen leven en dood! 9Wie hier in Jeruzalem blijft, zal worden gedood door uw vijanden of sterven van de honger of ziekte. Maar wie de stad uitgaat en zich overgeeft aan de Chaldeeën, blijft in leven. 10Want Ik heb Mij tegen deze stad gekeerd, Ik zal haar vijand en niet meer haar vriend zijn,” zegt de Here. “De koning van Babel zal de stad innemen en haar volledig in de as leggen.” ’
11-12 Wat het koningshuis van Juda betreft, moest Jeremia van de Here het volgende zeggen: ‘Geslacht van David, luister naar wat de Here u te zeggen heeft: “Ik sta klaar om u te veroordelen voor al het kwaad dat u hebt gedaan. Wees rechtvaardig voor degenen die u berecht! En snel, voordat mijn brandende toorn op u neerkomt als een vuur dat geen mens kan doven. 13Ik zal vechten tegen de stad Jeruzalem, die daar op een rots boven het dal ligt en nu nog bralt: ‘Wij zijn veilig, niemand kan ons hier wat doen!’ 14Maar Ik zal u straffen om uw zonden,” zegt de Here. “Ik zal een vuur aansteken in de bossen dat de hele omgeving zal verbranden.” ’
预言耶路撒冷的沦陷
1西底迦王派玛基雅的儿子巴施户珥和玛西雅的儿子西番雅祭司来见耶利米的时候,耶利米听到了耶和华的话。当时,他们对耶利米说: 2“请你为我们求问耶和华,因为巴比伦王尼布甲尼撒来攻打我们,或许耶和华会像以往一样行神迹,使敌人撤军。”
3耶利米对他们说:“你们要告诉西底迦, 4以色列的上帝耶和华说,‘看啊,你们与围城的巴比伦王及其率领的迦勒底人作战,我要把你们的兵器掉转过来,我要把它们收集在城中心。 5我要在烈怒中伸出大能的臂膀下手击打你们, 6我要击打这城里的居民和牲畜,使他们死于瘟疫。 7然后,我要把犹大王西底迦及其臣仆以及城中逃过瘟疫、战争和饥荒的人都交给巴比伦王尼布甲尼撒等仇敌,使他们落在想杀灭他们的人手中。巴比伦王必残酷无情地杀戮他们。这是耶和华说的。’
8“耶利米啊,你要告诉百姓,‘耶和华说,看啊,我把生命之路和死亡之路摆在你们面前, 9留在这城里的必死于战争、饥荒和瘟疫,出城向迦勒底人投降的必保全性命、逃过一死。 10我必严惩这城,向它降祸不降福。它必落在巴比伦王手中,被付之一炬。这是耶和华说的。’
11“你要对犹大的王室说,‘你们要听耶和华的话。 12大卫家啊,耶和华说,
“‘你们要天天秉公行义,
从压迫者手中解救受剥削的人,
免得你们的恶行激起我的怒火,
如烈焰燃起,无人能灭。
13耶和华说,耶路撒冷啊,
你坐落在山谷之上,
如平原的磐石,
自以为无人能攻击你,
无人能闯入你的住处。
但我要攻击你,
14照你的所作所为惩罚你;
我要点燃你的树林,
烧光你周围的一切。
这是耶和华说的。’”