Jeremia 14 – HTB & CARS

Het Boek

Jeremia 14:1-22

Jammerklacht uit Jeruzalem

1In de tijd van de grote droogte kreeg Jeremia een boodschap van de Here, waarin Hij Jeremia uitlegde waarom Hij het niet liet regenen: 2‘Juda treurt, het openbare leven ligt stil. De mensen zijn in de rouw en liggen languit op de grond. Er stijgt een jammerklacht op uit Jeruzalem. 3De rijken zenden dienaren weg om water uit de bronnen te halen, maar deze zijn allemaal opgedroogd. De dienaren komen terug met lege kruiken, terneergeslagen en vertwijfeld. Zij bedekken hun hoofden van verdriet. 4De grond is droog en gebarsten door het wegblijven van de regen, de boeren zijn ten einde raad. 5Zelfs het hert verlaat haar jong, omdat zij geen gras kan vinden. 6De wilde ezels staan op de kale heuvels als dorstige jakhalzen naar lucht te happen, er is geen grassprietje meer te vinden.’

7Och Here, wij hebben vreselijk tegen U gezondigd en weten dat onze zonden ons aanklagen, maar helpt U ons toch ter wille van uw eigen machtige naam! 8Hoop van Israël, onze redder in moeilijke tijden, waarom behandelt U ons als vreemden, alsof U iemand bent die op doorreis is en alleen voor één nacht zijn reis onderbreekt? 9Bent U soms radeloos? Bent U niet in staat ons te redden? Och Here, U bent hier in ons midden, wij dragen uw naam en staan bekend als uw volk. Here, laat ons alstublieft niet in de steek!

10Maar de Here antwoordde: ‘U hield ervan ver van Mij af te dwalen en u hebt niet geprobeerd mijn paden te volgen. Nu zal Ik u niet langer als mijn volk behandelen, Ik denk alleen nog aan al het kwaad dat u hebt gedaan en zal uw zonden bestraffen.’ 11De Here droeg mij opnieuw op: ‘Vraag Mij niet langer deze mensen te zegenen. Bid niet meer voor hen. 12Ook al vasten ze, dan schenk Ik daar toch geen aandacht aan. Als zij Mij offers en geschenken aanbieden, neem Ik die niet aan. Het enige dat zij van Mij nog krijgen, is oorlog, honger en ziekte.’ 13Toen zei ik: ‘Here God, de profeten vertellen hun dat alles in orde is, dat er geen oorlog of hongersnood zal komen. Zij vertellen de mensen dat U voor langdurige vrede zult zorgen en hen zult zegenen.’ 14Maar de Here antwoordde daarop: ‘De profeten vertellen in mijn naam leugens. Ik heb ze niet gestuurd en ook geen opdracht gegeven te spreken of ze een boodschap toevertrouwd. Zij profeteren van visioenen en openbaringen die zij nooit hebben gezien of gehoord. Zij spreken wartaal die uit hun eigen leugenachtige harten voortkomt. 15Daarom,’ zegt de Here, ‘zal Ik deze valse profeten straffen die in mijn naam spreken zonder dat Ik ze heb gestuurd. Want zij zeggen dat er geen oorlog of hongersnood zal komen. Zij zullen zelf door oorlog en hongersnood omkomen! 16En van de mensen voor wie zij profeteren, zullen de lijken in de straten van Jeruzalem worden neergegooid, slachtoffers van oorlog en hongersnood. Niemand zal de lijken begraven. De mannen en hun zonen en dochters zullen allen omkomen. Want Ik zal hen treffen met een vreselijke straf als loon voor hun zonde. 17Vertel hun daarom het volgende: dag en nacht zullen mijn ogen nat zijn van tranen en Ik kan niet ophouden met huilen, want mijn volk is met het zwaard geslagen en dodelijk gewond. 18Als Ik de velden inga, liggen daar de lijken van hen die met het zwaard zijn gedood. Als Ik door de straten loop, zie Ik overal lijken van hen die door honger en oorlog zijn omgekomen. De profeten en priesters reizen het land door en zijn radeloos. Zij weten niet wat zij moeten zeggen.’

19‘Och Here,’ zullen de mensen roepen, ‘hebt U Juda nu echt de rug toegekeerd? Hebt U een afkeer van Jeruzalem? Zal er zelfs na deze straf nog geen vrede komen? Wij dachten: nu zal Hij ons ten slotte genezen en onze wonden verbinden. Maar de vrede is uitgebleven, de moeilijkheden en verschrikkingen zijn gebleven. 20Here, wij geven toe dat wij goddeloos zijn, net zo schuldig als onze voorouders. 21Haat ons niet, Here, ter wille van uw eigen naam. Onteer Uzelf en uw glorieuze troon niet door uw verbond met ons te verbreken waarin U beloofde ons te zegenen. 22Welke heidense god kan ons regen geven? Of misschien de hemel zelf? Here, onze God, U bent toch de enige die zulke dingen kan doen? Daarom zullen wij wachten tot U ons te hulp komt.’

Священное Писание

Иеремия 14:1-22

Пророчества во время засухи

1Вот что Вечный сказал Иеремии о засухе:

2– Плачет Иудея,

томятся её врата;

люди скорбно сидят на земле,

и воплем исходит Иерусалим.

3Знать посылает своих слуг за водой;

те приходят к колодцам

и не находят воды.

Несут пустые кувшины домой;

смущённые, обескураженные,

они покрывают свои головы.

4Трескается земля в стране,

поражённой бездождьем,

и земледельцы в смущении

покрывают свои головы.

5Даже лань бросает в поле своего новорождённого детёныша,

потому что не осталось травы.

6Дикие ослы, стоя на голых кряжах,

глотают воздух, словно шакалы;

их глаза потускнели,

потому что погибла зелень.

7– Наши грехи обличают нас, Вечный,

но сделай что-нибудь ради Своего имени!

Тяжко наше отступничество,

мы согрешили перед Тобой.

8Надежда Исраила,

Спаситель во время скорби,

почему же Ты в этой стране как чужак,

словно путник, свернувший с дороги переночевать?

9Почему Ты как оробевший человек,

точно могучий воин, бессильный спасти?

Вечный, Ты среди нас,

Твоё имя над нами провозглашено,

не оставляй нас!

10Так говорит Вечный об этом народе:

– Поистине, любят они бродить

и своих ног не удерживают.

За это Вечный не благоволит к ним;

Он вспомнит их беззакония

и накажет их за грехи.

11Вечный сказал мне:

– Не молись о благополучии этого народа. 12Пусть постятся, но Я не услышу их вопля; пусть возносят всесожжения и хлебные приношения, но Я не приму их. Да, Я погублю их мечом, голодом и мором.

13И тогда сказал я:

– Владыка Вечный, пророки твердят им: «Не увидите меча, и голода не будет, но нерушимый мир подарю Я вам в этом крае».

14И Вечный сказал мне:

– Пророки предрекают ложь от Моего имени. Я не посылал их, не давал им повелений и не говорил с ними. Они пророчествуют вам ложные видения, пустую ворожбу и мечты собственных сердец. 15Поэтому так говорю Я, Вечный, о тех, кто пророчествует от Моего имени: Я не посылал их, но они говорят: «Ни меча, ни голода не будет в этой стране». Эти самые пророки падут от меча и голода. 16А народ, которому они пророчествуют, будет размётан по улицам Иерусалима голодом и мечом, и некому будет хоронить ни их самих, ни их жён, ни их сыновей, ни дочерей. Я обрушу на них беду, которую они заслужили.

17Вот что скажи им:

– Пусть льются из моих глаз слёзы,

не переставая ни днём, ни ночью,

потому что девственная дочь – народ мой –

получила страшную рану,

сражена могучим ударом.

18В поле ли выйду –

там погибшие от меча,

войду ли в город –

там умирающие от голода.

И пророк, и священнослужитель бродят по земле,

не зная, что делают14:18 Или: «идут в землю, которую не знают»..

19Разве навек Ты отверг Иудею?

Разве опротивел Тебе Иерусалим?14:19 Букв.: «Сион».

Зачем Ты поразил нас так,

что нет для нас исцеления?

Ждём мы мира,

а ничего доброго нет;

ждём времени исцеления,

а вместо этого – ужасы.

20О Вечный, мы признаём нашу неправедность

и вину наших отцов;

мы согрешили перед Тобой.

21Не отвергай нас ради Своего имени;

не унижай престол Своей славы.

Вспомни и не расторгай

Своё соглашение с нами.

22Могут ли ничтожные идолы народов ниспослать дождь?

Может ли небо само пролиться ливнем?

Разве не от Тебя это, Вечный, Бог наш?

Мы надеемся лишь на Тебя,

так как Ты всё это творишь.