Hosea 12 – HTB & NVI

Het Boek

Hosea 12:1-15

Israël al vele malen door God gewaarschuwd

1‘Israël heeft Mij omringd met leugens en Mij bedrogen. Maar Juda heeft nog een band met Mij en blijft Mij, de Heilige, nog trouw. 2Israël hoedt de wind en jaagt de hele dag de droge oostenwind na. Om hulp te krijgen, geeft zij geschenken aan Assyrië en Egypte, maar in ruil daarvoor ontvangt zij alleen maar waardeloze beloften.

3Maar de Here gaat ook tegen Juda een proces beginnen. Jakob zal eveneens een terechte straf krijgen voor zijn wandaden. 4Bij zijn geboorte vocht hij met zijn broer en als volwassen man streed hij tegen God. 5Ja, hij worstelde met de Engel en won. Onder tranen smeekte hij Hem om zijn zegen. Daar in Betel heeft hij God ontmoet. En God sprak met hem. 6De Here, de God van de hemelse legers die Here heet, sprak met hem. 7Ga toch terug naar God. Laat uw leven leiden door het principe van de liefde en rechtvaardigheid. En verwacht altijd veel van Hem die uw God is.

8Maar, nee, mijn volk gedraagt zich als een slimme handelaar die valse gewichten gebruikt. Afpersen is hun lust en leven. 9Israël verklaart trots: “Kijk eens hoe rijk ik ben! Allemaal eigenhandig verdiend!” Maar rijkdom kan geen tegenwicht vormen voor uw zonden.

10Ik ben dezelfde Here, dezelfde God die u verloste uit de slavernij in Egypte. En Ik zal u weer in tenten laten wonen, zoals u elk jaar doet tijdens het Loofhuttenfeest. 11Ik stuurde mijn profeten om u te waarschuwen door visioenen en gelijkenissen.’ 12Maar de zonde van Gilgal tiert nog welig. Lange rijen altaren, opgesteld als voren in een veld, worden gebruikt om te offeren aan de afgoden. En ook Gilead is vol dwazen die afgoden aanbidden.

13Jakob vluchtte naar Aram en kreeg zijn vrouw door te werken als schapenhoeder. 14Daarna leidde de Here zijn volk uit Egypte door een profeet die hen aanvoerde en beschermde.

15Israël heeft de Here diep gekrenkt en daarom zal de Here haar bloedschuld niet wegnemen, als vergelding voor haar zonden.

Nueva Versión Internacional

Oseas 12:1-14

1Efraín se alimenta de viento:

todo el día va tras el viento del este

y multiplica la mentira y la violencia.

Hace pactos con Asiria,

y a Egipto le da aceite como tributo».

2El Señor tiene un pleito contra Judá:

le hará pagar a Jacob12:2 En hebreo, Jacob significa él agarra el talón (en sentido figurado: él suplanta o engaña). todo lo que ha hecho;

le dará lo que merecen sus obras.

3Ya en el seno materno suplantó a su hermano

y cuando se hizo hombre luchó con Dios.

4Luchó con el ángel, y lo venció;

lloró y le rogó que lo favoreciera.

Se lo encontró en Betel

y allí habló con él;

5¡habló con el Señor Dios de los Ejércitos,

cuyo nombre es el Señor!

6Pero tú debes volverte a tu Dios,

practicar el amor y la justicia

y esperar siempre en él.

7Canaán12:7 Canaán. Alt. El mercader. usa balanzas fraudulentas,

pues le gusta explotar a los demás.

8Efraín dice con jactancia:

«¡Cómo me he enriquecido!

¡He amasado una gran fortuna!

En todas mis ganancias no encontrarán

que haya pecado en algo».

9«Yo soy el Señor tu Dios

desde que estabas en Egipto;

haré que vuelvas a vivir en tiendas de campaña,

como en los días de nuestras fiestas.

10Yo hablé a los profetas;

hice que tuvieran muchas visiones

y por medio de ellos les hablé en parábolas».

11¿Es Galaad malvado?

¡No hay duda de que no vale nada!

En Guilgal sacrifican toros;

por eso sus altares quedarán reducidos a montones de piedra

entre los surcos del campo.

12Jacob huyó a un campo de Aram;12:12 Aram. Es decir, al noroeste de Mesopotamia.

Israel trabajó cuidando ovejas

en pago por su esposa.

13El Señor usó a un profeta para sacar a Israel de Egipto

y por medio de un profeta lo cuidó.

14Pero Efraín ha despertado su ira;

su Señor hará caer sobre él la culpa de la sangre que derramó

y devolverá sus injurias.

Por eso el Señor le hará pagar sus crímenes

y le devolverá sus injurias.