Handelingen 10 – HTB & LCB

Het Boek

Handelingen 10:1-48

Petrus en Cornelius

1In Caesarea woonde Cornelius, de commandant van het zogenaamde Italiaanse regiment. 2Deze man was erg gelovig. Hij en al zijn huisgenoten hadden diep ontzag voor God. Hij gaf veel weg aan de armen en was een man van gebed.

3Op een middag, om een uur of drie, kreeg hij een visioen. Hij zag duidelijk een engel binnenkomen die voor hem ging staan en zei: ‘Cornelius!’ 4Cornelius keek hem met grote ogen aan en begon bang te worden. ‘Ja, heer,’ stamelde hij. ‘Wat is er?’ De engel zei: ‘God heeft uw gebeden gehoord en Hij heeft gezien wat u voor de armen hebt gedaan. 5Stuur een paar mannen naar Joppe om een zekere Petrus te zoeken en hem te vragen naar uw huis te komen. 6Hij logeert bij Simon, de leerlooier die aan zee woont.’ 7Zodra de engel weg was, riep Cornelius twee van zijn huisknechten en een van zijn lijfwachten, een gelovig man. 8Hij vertelde hun wat er gebeurd was en stuurde hen naar Joppe.

9De volgende dag, terwijl de mannen Joppe naderden, ging Petrus het platte dak van het huis op om te bidden. Het was omstreeks het middaguur en 10omdat hij honger had, wilde hij graag iets eten. Terwijl het eten werd klaargemaakt, raakte hij buiten zichzelf. 11Hij zag de hemel open en er kwam iets naar beneden wat op een groot kleed leek. Het werd aan de vier hoeken vastgehouden en op de aarde neergelaten.

12Op het kleed lagen allerlei dieren: zoogdieren, reptielen en vogels. 13Een stem uit de hemel zei: ‘Sta op, Petrus! U mag er zoveel van slachten en eten als u wilt.’ 14‘Maar, Here,’ zei Petrus. ‘Ik heb nog nooit iets gegeten wat voor een Jood verboden is.’ 15De stem kwam opnieuw: ‘Als God iets rein noemt zodat u het mag eten, dan mag u het niet onrein noemen!’ 16Dit gebeurde drie keer en toen werd het kleed weer in de hemel opgetrokken.

17Petrus wist er niet goed raad mee. Hij vroeg zich af wat dat visioen kon betekenen. Op datzelfde moment stonden er enkele mannen voor de deur die gestuurd waren door Cornelius. Zij hadden het huis van de leerlooier Simon gevonden 18en vroegen of daar ook een zekere Petrus logeerde.

19Terwijl Petrus nog over het visioen zat na te denken, zei de Geest tegen hem: ‘Petrus, er zijn enkele mannen voor u. 20Sta op, ga naar beneden en aarzel niet met hen mee te gaan, want Ik heb hen gestuurd.’ 21Petrus ging naar beneden. ‘U zoekt mij,’ zei hij tegen de mannen, ‘maar waarom eigenlijk?’ 22Zij antwoordden: ‘Wij zijn gestuurd door Cornelius, een Romeins officier uit Caesarea. Hij is rechtvaardig en heeft diep ontzag voor God. Hij wordt door de Joden op handen gedragen. Nu heeft een engel van God hem gezegd dat hij u moest vragen bij hem thuis te komen om te luisteren naar wat u te zeggen hebt.’ 23Petrus vroeg de mannen binnen te komen en nodigde hen uit te blijven slapen. De volgende morgen maakte hij zich klaar en ging met hen mee, samen met enkele andere volgelingen van Jezus uit Joppe.

24De dag daarop kwamen zij in Caesarea aan. Cornelius, die zijn familie en zijn beste vrienden bijeen had geroepen, stond al te wachten. 25Toen Petrus binnenkwam, liep Cornelius naar hem toe en viel op zijn knieën. 26Maar Petrus trok hem overeind en zei: ‘Sta op! Ik ben ook maar een mens!’ 27Al pratend kwamen zij in de kamer waar alle genodigden bij elkaar waren. 28Petrus nam het woord en zei: ‘U weet vast wel dat het mij als Jood verboden is met mensen van een ander volk om te gaan. Maar God heeft mij duidelijk gemaakt dat ik niemand minderwaardig of onrein mag vinden. 29Daarom ben ik zonder aarzelen meegegaan toen u mij liet vragen bij u te komen. Maar ik ben wel benieuwd waarom u dat hebt gedaan.’

30Cornelius antwoordde: ‘Vier dagen geleden was ik ʼs middags rond drie uur hier in huis aan het bidden. 31Ineens stond er een man voor me, met schitterend witte kleren aan. “Cornelius,” zei hij, “God heeft uw gebeden gehoord en Hij is niet vergeten wat u voor de armen hebt gedaan. 32Stuur enkele mannen naar Joppe om een zekere Petrus te halen. Hij logeert bij Simon, de leerlooier die aan zee woont.” 33Ik heb meteen een paar mannen naar u toe gestuurd. Fijn dat u gekomen bent. Wij zijn hier in de tegenwoordigheid van God en wachten met spanning op wat u namens Hem zult zeggen.’ 34Petrus zei: ‘Het is mij nu pas echt duidelijk dat God geen onderscheid maakt tussen mensen. 35Hij aanvaardt ieder die ontzag voor Hem heeft en die doet wat Hij wil, ongeacht tot welk volk die persoon behoort. 36Hij heeft het volk van Israël de heerlijke boodschap van vrede gebracht, door Jezus Christus, de Here van allen.

37U weet wel wat er in Israël is gebeurd. Het begon in Galilea, niet lang nadat Johannes de Doper de mensen opriep zich te laten dopen. 38U hebt vast wel gehoord van Jezus van Nazareth, de man aan wie God de Heilige Geest en grote kracht gaf. Hij trok het land door en deed heel veel goeds. Hij genas alle mensen die in de macht van de duivel leefden, want God was met Hem. 39Wij hebben met eigen ogen gezien wat Hij allemaal heeft gedaan, zowel in Jeruzalem als in heel Israël. Het volk heeft Hem gedood door Hem te kruisigen. 40Maar God heeft Hem op de derde dag na zijn dood weer levend gemaakt en Hem aan enkele mensen laten zien, 41aan getuigen die tevoren door God waren uitgekozen, niet aan het grote publiek, maar aan ons, die met Hem hebben gegeten en gedronken, nadat Hij uit de dood was opgestaan. 42Hij heeft ons opdracht gegeven dit nieuws bekend te maken en de mensen te verzekeren dat Jezus door God is aangesteld om recht te spreken over de levenden en de doden. 43Alle profeten hebben over Hem gesproken. Zij hebben verklaard dat ieder die in Hem gelooft, door zijn naam vergeving van zonden krijgt.’

44Terwijl Petrus nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die naar hem luisterden. 45De Joodse volgelingen van Jezus die met Petrus waren meegekomen, waren verbaasd dat de Heilige Geest ook aan mensen van een ander volk was gegeven. 46Maar er was geen twijfel mogelijk, want zij hoorden hen in vreemde talen spreken en God verheerlijken. 47‘Wie kan er nog bezwaar tegen hebben dat deze mensen gedoopt worden,’ zei Petrus, ‘nu zij, net als wij, de Heilige Geest hebben ontvangen?’ 48Hij gaf de andere volgelingen van Jezus opdracht hen in de naam van Jezus Christus te dopen. Cornelius vroeg hem nog een paar dagen te blijven.

Luganda Contemporary Bible

Ebikolwa byʼAbatume 10:1-48

Koluneeriyo Atumya Peetero

110:1 Bik 8:40Awo mu kibuga Kayisaliya mwalimu omusajja omuserikale, erinnya lye Koluneeriyo, eyakuliranga ekitongole ky’abaserikale ekikumi ekyayitibwanga Ekitaliano. 210:2 nny 22, 35; Bik 13:16, 26Yali ayagala nnyo Katonda era ng’amusaamu nnyo ekitiibwa, ye n’ab’omu maka ge bonna, ng’agabira nnyo abaavu, era ng’asaba Katonda bulijjo. 310:3 a Bik 3:1 b Bik 9:10 c Bik 5:19Lwali lumu ku ssaawa nga mwenda ez’olweggulo, n’ayolesebwa, n’alabira ddala malayika wa Katonda ng’ajja gy’ali, n’amuyita nti, “Koluneeriyo!”

410:4 a Mat 26:13 b Kub 8:4Koluneeriyo n’amutunuulira enkaliriza ng’atidde nnyo. N’amubuuza nti, “Mukama wange, ogamba ki?”

Malayika n’amuddamu nti, “Katonda awulidde okusaba kwo era alabye nga bw’ogabira abaavu bw’atyo n’akujjukira. 510:5 Bik 9:36Kale nno, tuma basajja bo e Yopa bakimeyo omuntu erinnya lye Simooni era ayitibwa Peetero ajje akukyalire. 610:6 Bik 9:43Abeera wa Simooni omuwazi w’amaliba, era enju ye eri ku lubalama lw’ennyanja.”

7Malayika yali yaakagenda, Koluneeriyo n’ayita abaweereza be babiri n’omuserikale atya Katonda, omu ku baweereza, 810:8 Bik 9:36n’abannyonnyola byonna ebibaddewo, n’abatuma e Yopa.

Peetero Alabikirwa

910:9 Mat 24:17Ku lunaku olwaddirira bwe baali basemberera ekibuga, essaawa zaali ziwera nga mukaaga ez’omu ttuntu, Peetero n’alinnya waggulu ku kasolya k’ennyumba akaali akatereevu, okusaba. 1010:10 Bik 22:17Yali ali eyo enjala n’emuluma, naye bwe baali bamuteekerateekera ekyokulya embeera ye n’ewaanyisibwa n’ayolesebwa. 11N’alaba eggulu nga libikkuse, ekintu ekifaanana ng’essuuka ennene ennyo, nga kinywezebbwa ku nsonda zaakyo ennya, nga kikka wansi ku ttaka. 12Kyalimu ebisolo ebirina amagulu ana byonna, n’ebyewalula byonna eby’oku nsi n’ennyonyi zonna ez’omu bbanga. 13Awo n’awulira eddoboozi nga ligamba nti, “Peetero, situka osale, olye!”

1410:14 a Bik 9:5 b Lv 11:4-8, 13-20; 20:25; Ma 14:3-20; Ez 4:14Peetero n’addamu nti, “Nedda, Mukama wange, kubanga siryanga ku kintu kya muzizo oba ekitali kirongoofu.”

1510:15 Mat 15:11; Bar 14:14, 17, 20; 1Ko 10:25; 1Ti 4:3, 4; Tit 1:15Eddoboozi ne liddamu okwogera naye omulundi ogwokubiri nti, “Ekyo Katonda ky’amaze okulongoosa tokiyitanga ekitali kirongoofu.”

16Ne kiba bwe kityo emirundi esatu, amangwago ekintu ekyo ekiri ng’essuuka ne kizzibwayo mu ggulu.

1710:17 nny 7, 8Peetero n’abeera awo ng’asamaaliridde. Ne yeebuuza amakulu g’okwolesebwa okwo, ne yeebuuza ne ky’asaana okukola, byonna nga bimusobedde. Mu kiseera ekyo ababaka abaatumibwa Koluneeriyo, ennyumba baali baakagizuula era nga bayimiridde wabweru ku luggi 18nga babuuza obanga awo Simooni ayitibwa Peetero we yabeeranga.

1910:19 Bik 8:29Awo Peetero bwe yali ng’akyebuuza eby’okwolesebwa okwo, Mwoyo Mutukuvu n’amugamba nti, “Laba, abasajja basatu bakunoonya. 2010:20 Bik 15:7-9Situka okke wansi ogende nabo awatali kulwa kubanga nze mbatumye.”

21Bw’atyo Peetero n’akka wansi, n’agamba abasajja abaatumibwa nti, “Ye nze gwe munoonya. Kiki ekibaleese?”

2210:22 a nny 2 b Bik 11:14Ne bamuddamu nti, “Koluneeriyo omukulu w’ekitongole y’atutumye. Musajja mwegendereza, atya Katonda era Abayudaaya bonna bamussaamu ekitiibwa. Yalabikirwa malayika wa Katonda n’amugamba akuyite ojje mu nnyumba ye omutegeeze Katonda by’ayagala akole.” 2310:23 a Bik 1:16 b nny 45; Bik 11:12Awo Peetero n’abayingiza mu nnyumba ne basulawo ekiro ekyo. Enkeera n’agenda n’abo ng’awerekerwako abooluganda abamu ab’omu Yopa.

Peetero mu maka ga Koluneeriyo

2410:24 Bik 8:40Ku lunaku olwaddirira Peetero n’atuuka e Kayisaliya. Yasanga Koluneeriyo amulindiridde, ng’ali ne baganda be ne mikwano gye be yayita balabe Peetero. 25Peetero bwe yayingira mu nnyumba, Koluneeriyo n’agwa wansi mu maaso ge n’amusinza. 2610:26 Bik 14:15; Kub 19:10Naye Peetero n’amuyimusa n’amugamba nti, “Golokoka! Nange ndi muntu buntu.”

27N’agolokoka ne boogeramu, ne bayingira munda mu kisenge abalala bangi mwe baali bakuŋŋaanidde. 2810:28 a Yk 4:9; 18:28; Bik 11:3 b Bik 15:8, 9Awo Peetero n’abagamba nti, “Mumanyi nga mu mateeka gaffe ag’Ekiyudaaya, ffe tetuyingira mu maka g’Abamawanga. Naye Katonda yandaze mu kwolesebwa nga sisaanira kuddayo kuyisa muntu yenna ng’atali mulongoofu. 29Noolwekyo olwantumira nange ne nsitukiramu. Kale, ompitidde nsonga ki?”

30Awo Koluneeriyo n’addamu nti, “Ennaku nnya eziyise, nnali mu nnyumba yange nga nsaba mu ssaawa nga bwe ziti omwenda ez’olweggulo. Amangwago omusajja n’ayimirira mu maaso gange ng’ayambadde engoye ezitemagana. 31N’aŋŋamba nti, ‘Koluneeriyo, Katonda awulidde okusaba kwo, era ajjukidde ebirabo byo by’ogabira abaavu. 32Kale nno, tuma e Yopa, oyite Simooni ayitibwa Peetero, eyakyala mu maka ga Simooni omuwazi w’amaliba ali ku lubalama lw’ennyanja.’ 33Bwe ntyo ne nkutumira mangu, era naawe n’okola bulungi n’ojjirawo. Kaakano ffenna tuli wano mu maaso ga Katonda nga tulindirira okuwulira ky’akutumye okutubuulira!”

3410:34 Ma 10:17; 2By 19:7; Yob 34:19; Bar 2:11; Bag 2:6; Bef 6:9; Bak 3:25; 1Pe 1:17Awo Peetero n’agamba nti, “Kaakano ntegeeredde ddala nga Katonda tasosola mu bantu, 3510:35 Bik 15:9wabula ayaniriza abantu bonna ab’omu mawanga gonna kasita baba nga bamutya era nga bakola by’asiima. 3610:36 a Bik 13:32 b Luk 2:14 c Mat 28:18; Bar 10:12Kino kye kigambo kye yaweereza abaana ba Isirayiri ng’ababuulira emirembe mu Yesu Kristo, Mukama wa bonna. 37Mumanyi ebyabaawo mu Buyudaaya mwonna okusookera mu Ggaliraaya oluvannyuma lw’okubatizibwa Yokaana kwe yabuulira. 3810:38 a Bik 4:26 b Mat 4:23 c Yk 3:2Era mumanyi bulungi Yesu Omunnazaaleesi nga Katonda bwe yamufukako amafuta ne Mwoyo Mutukuvu n’amaanyi, eyatambula ng’agenda akola ebirungi, ng’awonya abaanyigirizibwanga Setaani, kubanga Katonda yali naye.

3910:39 a Luk 24:48 b Bik 5:30“Ffe bajulirwa ab’ebyo byonna bye yakola mu nsi y’Abayudaaya ne mu Yerusaalemi, gye yattirwa ku musaalaba. 4010:40 Bik 2:24Oyo Katonda yamuzuukiza ku lunaku olwokusatu era n’amulaga eri abantu. 4110:41 a Yk 14:17, 22 b Luk 24:43; Yk 21:13Teyalabibwa bantu bonna, wabula abajulirwa Katonda be yali amaze okulonda, be baffe abaalya naye, ne tunywa naye ng’amaze okuzuukira mu bafu. 4210:42 a Mat 28:19, 20 b Yk 5:22; Bik 17:31N’atutuma okubuulira abantu Enjiri nga tujulira nti Yesu y’oyo, Katonda gwe yalonda okubeera omulamuzi w’abantu bonna, abalamu n’abafu. 4310:43 a Is 53:11 b Bik 15:9Era ne bannabbi bonna bamuweera obujulirwa nti buli amukkiriza asonyiyibwa ebibi mu linnya lye.”

44Awo Peetero bwe yali akyayogera ebigambo ebyo, Mwoyo Mutukuvu n’akka ku abo bonna abali bawuliriza ekigambo! 4510:45 a Bik 2:33, 38 b Bik 11:18Abakkiriza abakomole bangi abaawerekera ku Peetero ne beewuunya nnyo okulaba ng’ekirabo kya Mwoyo Mutukuvu kifukibbwa ne ku baamawanga. 4610:46 Mak 16:17Kubanga baabawulira nga boogera mu nnimi endala nga batendereza Katonda.

Awo Peetero n’agamba nti, 4710:47 a Bik 8:36 b Bik 11:17“Waliwo ayinza okuziyiza abantu bano okubatizibwa n’amazzi abafunye Mwoyo Mutukuvu nga ffe bwe twamufuna?” 4810:48 Bik 2:38; 8:16Bw’atyo n’alagira babatizibwe mu linnya lya Yesu Kristo. Ne basaba Peetero agira abeera nabo okumala ennaku ntonotono.