Wat iemand zaait, zal hij ook oogsten
1Broeders en zusters, als iemand op iets verkeerds wordt betrapt, moet u, als mensen die door de Geest geleid worden, hem vriendelijk terechtwijzen. Vergeet niet dat u zelf ook in de verleiding kunt komen iets verkeerds te doen.
2U moet elkaars moeilijkheden en problemen dragen, dan voldoet u aan de wet van Christus. 3Wie zich te belangrijk vindt om dat te doen, misleidt zichzelf. 4Ieder moet zijn eigen werk nuchter beoordelen. Als het goed is, mag hij er voldoening van hebben, maar hij hoeft zich er niet op te laten voorstaan. 5Ieder is zelf verantwoordelijk voor wat hij doet. 6Wie onderwezen wordt in het woord van God, moet zijn leraar laten delen in al het goede dat hij zelf heeft. 7Maak uzelf niets wijs: God laat niet met Zich spotten. Wat iemand zaait, zal hij ook oogsten. 8Wie naar de oude menselijke natuur leeft, kan alleen maar dood en verderf verwachten. Maar wie door de Heilige Geest leeft, zal ervaren dat de Geest eeuwig leven geeft. 9Laten wij nooit ophouden met goed doen, want na verloop van tijd zullen wij de zegen ervan oogsten, als wij het tenminste niet opgeven. 10Daarom moeten wij altijd als we daarvoor de gelegenheid hebben, voor iedereen het goede doen, in het bijzonder voor onze medechristenen.
11U ziet aan de grote letters dat ik dit zelf schrijf. 12De mensen die u dwingen u te laten besnijden, proberen daarmee op de Joden een goede indruk te maken. Zij willen voorkomen dat ze worden vervolgd voor het geloof dat men alleen gered kan worden door Christus, die aan het kruis gestorven is. 13Maar die voorvechters van de besnijdenis doen zelf niet eens wat de Joodse wet zegt! De reden dat zij u willen besnijden, is om daarover te kunnen opscheppen. 14Wat mijzelf betreft, ik zal alleen maar hoog opgeven van onze Here Jezus Christus, die aan het kruis gestorven is. Samen met Hem is de wereld voor mij dood en ben ik voor de wereld gestorven. 15Het maakt geen enkel verschil of u besneden bent of niet. Waar het om gaat, is of God een nieuwe mens van u heeft gemaakt. 16Gods vrede en goedheid zijn voor allen die volgens deze regel leven, zij zijn Gods eigen volk. 17Voortaan wil ik niet meer met dit soort zaken lastiggevallen worden, want ik draag de littekens van Christus op mijn lichaam.
18Ik bid onze Here Jezus Christus dat zijn genade met uw geest zal zijn! Amen.
Yin alheri ga kowa
1’Yan’uwa, in an kama wani yana cikin yin zunubi, ku da kuke masu ruhaniya ya kamata ku komo da shi a kan hanya a hankali. Amma ku lura da kanku, domin kada maimakon dawowa da ɗan’uwanku, ku ma ku fāɗi cikin jarraba. 2Ku ɗauki nawayar juna, a haka kuwa za ku cika dokar Kiristi. 3In wani yana tsammani shi wani abu ne alhali kuwa shi ba kome ba, ruɗin kansa yake yi. 4Kowa yă auna ayyukansa. A sa’an nan ne zai iya yin taƙama da kansa, ba tare da kwatanta kansa da wani ba, 5gama kowa zai ɗauki kayansa. 6Duk haka, wanda aka koya wa maganar Kiristi, bari yă raba abubuwan nan na alheri tare da wanda ya koyar da shi.
7Kada a ruɗe ku. Ba a yi wa Allah ba’a. Mutum yakan girbe abin da ya shuka ne. 8Wanda ya yi shuki don yă gamshi mutuntakarsa, daga wannan mutuntaka zai girbi hallaka. Wanda ya yi shuki domin yă gamshi Ruhu, daga Ruhu zai girbi rai madawwami. 9Kada mu gaji da yin nagarta, gama a daidai lokaci za mu girbe amfani, in ba mu fid da zuciya ba. 10Saboda haka, in da hali, bari mu aikata nagarta ga dukan mutane, musamman ga waɗanda suke na iyalin masu bi.
Ba kaciya ba, sai dai sabuwar halitta
11Ku dubi irin manya-manyan harufan da na yi amfani da su yayinda nake rubuta muku da hannuna!
12Waɗanda suke son nuna bajinta a fili suna ƙoƙari su tilasta muku ku yi kaciya ne. Dalilin kaɗai da suke yin haka shi ne don gudu kada a tsananta musu saboda gicciyen Kiristi ne. 13Kai, su masu kaciya ma ba su kiyaye Doka ba, duk da haka suna so a yi muku kaciya don su yi taƙama kan an yi muku kaciya. 14Kada in taɓa yin taƙama ga kome sai dai a cikin gicciyen Ubangijinmu Yesu Kiristi, wanda ta wurinsa aka gicciye duniya a gare ni, aka kuma gicciye ni ga duniya. 15Kaciya ko rashin kaciya ba wani abu ba ne; abin da yake da amfani shi ne sabuwar halitta. 16Salama da jinƙai su tabbata ga dukan waɗanda suke bin wannan ƙa’ida, har ma ga Isra’ila na Allah.
17A ƙarshe, kada kowa yă ƙara damuna, gama ina ɗauke da raunuka masu nuna ni bawan Ubangiji Yesu ne.
18’Yan’uwa! Alherin Ubangijinmu Yesu Kiristi yă kasance tare da ruhunku. Amin.