Zorg om de gemeenten in Galatië
1Ik bedoel dit: zolang een erfgenaam minderjarig is, is hij niet beter af dan een slaaf, ook al zijn alle bezittingen van hem. 2Hij heeft er pas iets aan als hij meerderjarig is en tot die tijd moet hij doen wat zijn voogden en de beheerders van de erfenis hem zeggen. Pas als hij de leeftijd heeft bereikt die zijn vader in het testament heeft genoemd, mag hij met de erfenis doen wat hij zelf wil. 3Zo was het ook met ons voordat Christus kwam. Wij waren slaven van de machten van de wereld, want wij dachten dat die ons konden redden. 4Maar toen de juiste tijd gekomen was, de tijd die God daarvoor had bepaald, stuurde God zijn Zoon, die als mens uit een vrouw werd geboren en aan de wet onderworpen was. 5Hij zou ons vrijkopen van die wet, zodat God ons als zijn kinderen kon aannemen. 6En omdat wij zijn kinderen zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in ons hart gegeven, zodat wij God echt kunnen aanspreken met Vader. 7U bent dus niet langer slaven, maar Gods eigen kinderen. Als zijn kinderen hebt u recht op alles wat Hij bezit.
8Toen u God nog niet kende, onderwierp u zich aan goden die helemaal geen goden zijn. 9Maar hoe kunt u, nu u God hebt leren kennen (of, beter gezegd: nu God ú kent), daar weer naar teruggaan? Wilt u soms weer slaven worden van de armzalige en krachteloze wereldmachten? 10U bepaalt uw aandacht bij dagen, maanden, seizoenen en jaren. 11U mag wel weten dat ik mij zorgen maak om u. Ik ben bang dat alles wat ik voor u heb gedaan, voor niets geweest is.
12Beste vrienden, stelt u zich eens voor in mijn plaats, zoals ik mij in uw plaats heb gesteld. Niet dat u mij iets hebt aangedaan. 13Want toen ik u voor het eerst iets over Jezus Christus vertelde, was ik lichamelijk zwak, 14maar dat heeft u er niet van weerhouden mij welkom te heten als een boodschapper van God, ja, als Christus Jezus Zelf. Hoewel dat vast niet meeviel, hebt u niets laten merken van enige afkeer of iets dergelijks. 15Wat is er over van de blijdschap en het geluk van toen? Ik moet zeggen dat u toen bijzonder op mij gesteld was. U zou bij wijze van spreken uw eigen ogen hebben uitgerukt om die aan mij te geven. 16Ben ik, omdat ik u de waarheid heb gezegd, opeens uw vijand geworden? 17De valse leraren, die zo graag bij u in de gunst willen komen, doen dat niet voor uw bestwil. Nee, zij proberen een wig tussen u en ons te drijven om u helemaal voor zichzelf te hebben.
18Inspanning voor een goede zaak is natuurlijk prachtig. Maar u moet dat altijd doen, niet alleen als ik bij u ben. 19Mijn kinderen, u doet mij echt weer verdriet. Ik voel dezelfde pijn als een vrouw die bevalt. Zo sterk is mijn verlangen dat Christus in u zichtbaar wordt. 20Het liefst zou ik nu bij u zijn, dan zou ik u op een andere toon kunnen toespreken. Want ik weet eigenlijk niet wat ik met u aanmoet.
21Luister, vrienden, u denkt nu wel dat u de wet moet gehoorzamen, maar probeer dan eens te ontdekken wat er precies in die wet staat. 22Er staat namelijk in dat Abraham twee zonen had, een van zijn jonge slavin Hagar en een van zijn eigen, vrije vrouw Sara. 23Dat Hagar een kind van Abraham kreeg, was een natuurlijke zaak. Maar Sara kreeg pas een kind nadat God het aan Abraham had beloofd. 24Dit is een beeld met een diepere betekenis, waaruit blijkt dat God twee keer een verbond met de mens heeft gesloten. Het ene op grond van een wet, het andere op grond van een belofte. 25Het verbond van de wet werd gesloten op de berg Sinaï, in Arabië, daar verwijst Hagar naar. De slavin Hagar is het symbool van het tegenwoordige Jeruzalem, de moederstad van de Joden. Haar kinderen leven allemaal onder de slavernij van de wet. 26Maar onze moederstad is het hemelse Jeruzalem en zij is vrij, zij is geen slavin van de wet. 27Dat bedoelde de profeet Jesaja ook toen hij zei: ‘Kinderloze vrouw, wees blij! Jubel het uit van vreugde, al bent u nooit moeder geworden. Want de verlaten vrouw heeft meer kinderen dan de vrouw die een man heeft.’
28En u bent, net als Isaak, kinderen die God aan Abraham heeft beloofd. 29Zoals de zoon van de vrije vrouw vervolgd werd door de zoon van de slavin, worden nu de mensen die uit de Heilige Geest geboren zijn, vervolgd door hen die onder de slavernij van de wet leven. 30Maar in de Boeken staat dat tegen Abraham werd gezegd: ‘Stuur de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal de erfenis niet delen met de zoon van de vrije vrouw.’ 31Nu, broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, die zich aan de wet moeten houden. Nee, wij zijn kinderen van de vrije vrouw.
1Abin da nake nufi shi ne, muddin magāji yana ɗan yaro ne tukuna, babu bambanci tsakaninsa da bawa, ko da yake shi ne da mallakar kome. 2Yana ƙarƙashin iyayen goyonsa da masu riƙon amana har yă zuwa cikar lokacin da mahaifinsa ya sa. 3Haka yake, sa’ad da muke ’yan yara, mun kasance cikin bauta a ƙarƙashin ƙa’idodin duniya. 4Amma da lokacin da aka tsara ya yi sosai, sai Allah ya aiki Ɗansa, haifaffe daga mace, haifaffe a ƙarƙashin Doka, 5domin yă fanshi waɗanda suke a ƙarƙashin doka, saboda mu sami cikakken matsayin zaman ’ya’ya. 6Da yake ku ’ya’ya ne, sai Allah ya aiko da Ruhun Ɗansa a cikin zukatanmu, Ruhun da yake kira, “Abba,4.6 Arameyik na Mahaifi Uba.” 7Saboda haka kai ba bawa ba ne kuma, kai ɗa ne; da yake kuwa kai ɗa ne, Allah ya mai da kai magāji.
Damuwar Bulus domin Galatiyawa
8Dā da ba ku san Allah ba, ku bayi ne ga waɗanda a ainihi ba alloli ba ne. 9Amma yanzu da kuka san Allah, ko kuma a ce Allah ya san ku, yaya kuke sāke komawa ga ƙa’idodin duniya marasa ƙarfi, abin tausayi kuma? Kuna so ku sāke komawa ga bautarsu ne? 10Kuna kiyaye ranaku da watanni da lokuta da shekaru na musamman! 11Kai, kun ba ni tsoro, don ya zama kamar duk wahalar da na yi a kanku banza ne!
12Ina roƙonku ’yan’uwa, ku zama kamar ni, gama na zama kamar ku. Ba ku yi mini wani laifi ba. 13Kun san rashin lafiyar da na yi, shi ne ya yi mini hanyar da na kawo muku bishara da farko. 14Ko da yake ciwona gwaji ne gare ku, ba ku yi mini reni ko ƙyama ba. A maimakon haka, kuka karɓe ni sai ka ce mala’ikan Allah, kuma sai ka ce Kiristi Yesu kansa. 15Me ya faru da dukan farin cikinku? Na tabbata, a lokacin, da mai yiwuwa ne da kun ciccire idanunku kun ba ni. 16Yanzu na zama abokin gābanku don na faɗa muku gaskiya ke nan?
17Waɗancan mutane suna neman su rinjaye ku da ƙwazo, amma ba da kyakkyawar aniya ba. Abin da suke so shi ne su raba ku da mu, saboda ƙwazonku yă koma gare su. 18Yana da kyau ku kasance da irin wannan niyya idan da nufi mai kyau ne, ku kuma kasance a haka koyaushe ba sai ina tare da ku ba. 19Ya ku ’ya’yana ƙaunatattu, ina sāke shan wahalar naƙudarku, har sai Kiristi ya kahu a cikinku. 20Da ma a ce ina tare da ku yanzu in canja muryata mana! Gama na damu ƙwarai saboda ku!
Saratu da Hagar
21Ku gaya mini, ku da kuke so ku zauna a ƙarƙashin Doka, ba ku san abin da Doka ta ce ba ne? 22Gama a rubuce yake cewa Ibrahim yana da ’ya’ya biyu maza, ɗaya ta wurin mace ’yar aikin gidansa, ɗaya kuma ta wurin ainihin matarsa. 23Ɗansa na wajen mace ’yar aikin gidansa ya zo bisa ga ƙa’idar jiki ne; amma ɗansa na wajen ainihin matarsa ya zo a sakamakon alkawarin ne.
24Za a iya ɗaukan waɗannan al’amura a matsayin misali, domin matan nan suna misalta alkawura biyu ne. Alkawari ɗaya daga Dutsen Sinai ne yana kuma haihuwar ’ya’yan da za su zama bayi. Hagar ke nan. 25Hagar tana a matsayin Dutsen Sinai a Arabiya tana kuma kwatancin birnin Urushalima na yanzu, gama ita baiwa ce tare da ’ya’yanta. 26Amma Urushalimar da take sama ’yantacciya ce, ita ce kuma mahaifiyarmu. 27Gama a rubuce yake cewa,
“Ki yi farin ciki, ya ke bakararriya,
wadda ba ta haihuwa
ki ɓarke da murna, ki kuma tā da murya,
ke da ba kya naƙuda;
domin da yawa ne ’ya’yan macen da aka yashe,
fiye da na mai miji.”4.27 Ish 54.1
28To, ku ’yan’uwa, ku ’ya’yan alkawari ne kamar Ishaku. 29A wancan lokaci, wannan ɗa wanda aka haifa ta wurin ƙa’idar jiki ya tsananta wa wanda aka haifa ta ikon Ruhu. Haka ma yake har yanzu. 30Amma me Nassi ya ce? Nassi ya ce, “Kori macen nan ’yar aikin gida da ɗanta don ɗan mace ’yar aikin gida ba zai taɓa raba gādo tare da ɗa na ainihin matarka ba.”4.30 Far 21.10 31Saboda haka, ’yan’uwa, mu ba ’ya’yan mace ’yar aikin gida ba ne, amma na ainihin matan gidan ne.