Ezechiël 36 – HTB & BPH

Het Boek

Ezechiël 36:1-38

Goede tijden voor Israël in aantocht

1‘Mensenzoon, profeteer tegen de bergen van Israël. Zeg hun dat zij moeten luisteren naar deze boodschap van de Here: 2Uw vijanden hebben spottend om u gelachen en gezegd dat uw aloude bergtoppen hun eigendom waren. 3Van alle kanten verwoestten zij u en joegen u op als slaven naar vele landen. U werd belasterd en bespot. 4Daarom, bergen van Israël, moet u naar de woorden van de Oppermachtige Here luisteren. Hij zegt tegen de heuvels en bergen, de dalen en valleien en tegen de verwoeste dorpen en lang geleden verlaten steden, verwoest en vertrapt door heidense volken van rondom: 5Mijn toorn is ontbrand tegen deze volken, Edom in het bijzonder, omdat zij mijn land met plezier en met haat in hun hart hebben leeggeplunderd.

6Profeteer daarom en zeg tegen de heuvels en bergen, dalen en valleien van Israël: de Oppermachtige Here zegt: Ik ben tot in het diepst van mijn hart gegriefd, omdat u tot mikpunt van spot werd gemaakt voor de omringende volken. 7Daarom heb Ik met opgeheven hand gezworen dat deze volken op hun beurt zullen worden bespot. 8Maar voor u, Israël, zullen de goede tijden weer aanbreken. In afwachting van de terugkeer van mijn volk zullen de fruitoogsten groot zijn en zij komen al weer gauw terug! 9Kijk, Ik sta aan uw kant en zal u te hulp komen wanneer uw grond weer wordt bewerkt en uw gewassen worden gezaaid. 10-11 Ik zal uw bevolking door het hele land sterk laten groeien en de groei van uw veestapel zal daarmee gelijke tred houden. De steden en puinhopen zullen weer worden opgebouwd en bewoond. Bergen van Israël, uw hellingen zullen opnieuw bezaaid zijn met huizen. Ik zal zelfs nog meer voor u doen dan vroeger. Dan zult u beseffen dat Ik de Here ben. 12O, mijn land, mijn volk zal opnieuw over uw grond lopen en u zult weer aan hen toebehoren. U zult niet langer de plaats zijn waar het leven van hun kinderen gevaar loopt. 13De Oppermachtige Here zegt: “De andere volken beledigen u nu door te zeggen: ‘Israël is een land dat zijn kinderen verslindt!’ 14Maar dit zullen zij niet lang meer zeggen. Het aantal geboorten zal stijgen en de kindersterfte zal sterk afnemen,” zegt de Here. 15“Die heidense volken zullen niet langer hatelijke opmerkingen tegen u maken, want door u zal mijn volk niet meer beroofd worden van zijn kinderen,” zegt de Oppermachtige Here.’

16Toen gaf de Here mij de volgende woorden door: 17‘Mensenzoon, toen het volk Israël nog in zijn eigen land woonde, verontreinigde het zijn land met wandaden. Zijn afgoderij was Mij een doorn in het oog. 18De Israëlieten besmeurden het land met moord en afgodenverering en daarom goot Ik mijn toorn over hen uit. 19Ik verbande hen naar vele landen, op die manier heb Ik hen gestraft voor hun goddeloze levenswijze. 20Maar toen zij onder de volken waren verstrooid, brachten ze mijn heilige naam in opspraak, omdat de volken zeiden: “Dit zijn de onderdanen van God en Hij kon hen niet eens beschermen tegen het onheil?” 21Ter wille van mijn heilige naam, die door mijn volk overal ter wereld ontheiligd is, zal Ik ingrijpen.

22Zeg daarom tegen het volk Israël: de Oppermachtige Here zegt: “Ik breng u weer terug, maar niet omdat u dat hebt verdiend. Ik doe het om mijn heilige naam te beschermen, die u onder de volken te schande hebt gemaakt. 23Ik zal mijn grote naam, die u hebt ontheiligd, eer aandoen en de volken van de aarde zullen daar door weten dat Ik de Here ben. Ik zal in hun ogen worden geëerd door u te bevrijden uit de ballingschap. 24Want Ik zal u weer terugbrengen naar uw vaderland Israël. 25Dan zal Ik u met zuiver water besprenkelen, zodat u rein wordt. Van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u zuiveren. 26Ik zal u een nieuw hart geven—en nieuwe en goede verlangens—en een nieuwe geest in u planten. Ik zal uw versteende hart wegnemen en u een nieuw hart van vlees ervoor in de plaats geven. 27Doordat mijn Geest in u zal wonen, zult u mijn wetten gehoorzamen en doen wat Ik van u vraag. 28En u zult leven in Israël, het land dat Ik lang geleden aan uw voorouders gaf. U zult mijn volk zijn en Ik zal uw God zijn. 29Ik zal u verlossen van uw zonden. Ook zal Ik u niet langer gebukt laten gaan onder misoogsten en hongersnood, maar u zult een rijke korenoogst binnenhalen. 30Ik zal u grote oogsten geven van uw vruchtbomen en uw akkers, zodat uw buurlanden nooit meer kunnen spotten met uw land vanwege zijn vele hongersnoden. 31Dan zult u zich uw vroegere zonden herinneren en een afschuw van uzelf hebben om alle slechte dingen die u in die tijd deed. 32Maar vergeet nooit dat Ik dit niet doe ter wille van u, maar ter wille van Mijzelf. Och mijn volk Israël, schaam u diep om alles wat u hebt gedaan!”

33De Oppermachtige Here zegt: “Op de dag dat Ik u reinig van uw zonden, zal Ik u ook weer terugbrengen naar uw vaderland Israël en de verwoeste steden zullen worden herbouwd. 34De landbouwgrond die al die jaren van uw verbanning braak lag, zal weer in cultuur worden gebracht. Allen die er in die tijd voorbijkwamen, waren onthutst door de omvang van de verwoestingen in uw land. 35Maar als Ik u terugbreng, zullen zij zeggen: ‘Dit verwoeste land is veranderd in een tuin van Eden! De verwoeste steden zijn hersteld en ommuurd en worden weer bewoond!’ 36Dan zullen de volken rondom, allen die nog zijn overgebleven, weten dat Ik, de Here, heb hersteld wat verwoest was en gewassen heb geplant in de wildernis. Want Ik, de Here, heb het beloofd en dus zal Ik het ook doen.” 37-38 De Oppermachtige Here zegt: “Ik sta opnieuw klaar om te luisteren naar Israëls gebeden, waarin om deze zegeningen wordt gevraagd. En die gebeden ga Ik ook verhoren. Zij hoeven het slechts te vragen en Ik zal hen vermenigvuldigen als de kudden die Jeruzalems straten vullen rond de tijd van de offerplechtigheden. De verwoeste steden zullen opnieuw worden bewoond en iedereen zal weten dat Ik de Here ben.” ’

Bibelen på hverdagsdansk

Ezekiels Bog 36:1-38

Det gamle er forbi

1Du menneske, giv Israels bjergland følgende budskab fra mig:

2Jeres fjender siger: ‚De ældgamle helligsteder tilhører nu os.’ 3Fra alle sider har jeres fjender angrebet jer og raseret jeres land. De har hånet jer og ført jer bort som slaver. 4Men hør, hvad Herren siger til jer, Israels bjergland, til højene og bakkerne, til floderne og dalene, til de øde ruiner og forladte byer, der blev plyndret og forhånet af alle folkeslagene rundt omkring jer: 5Min vrede er blusset op imod de andre folkeslag, især imod Edom, fordi de med skadefryd og foragt besatte mit land og plyndrede det.

6Profetér derfor til Israels høje og bakker, dets floder og dale: Jeg er vred, fordi Israel har lidt under andre folkeslags hån og spot. 7Derfor lover jeg højtideligt, at de skal få igen med samme mønt. 8Men træerne i Israels bjergland skal skyde nye grene og bugne af frugt, for mit folk skal snart vende hjem. 9Jeg er med jer og velsigner jer. Jorden skal igen opdyrkes og tilsås. 10Israels befolkning skal vokse, og de ødelagte byer skal genopbygges og bebos. 11Både mennesker og husdyr skal vokse i antal. Israels land skal igen befolkes og blive frodigere end nogen sinde før. Da skal I indse, at jeg er Herren. 12Mit folk skal igen tage landet i besiddelse, og der skal være mad nok til, at ingen dør af sult. 13Gud Herren siger: Nabolandene hånede jer ved at sige, at jeres land var så goldt, at det førte til død. 14Men nu skal det være slut med sult og død, siger Herren. 15De skal ikke længere få grund til at håne jer, for Israels land skal brødføde mit folk.”

En ny ånd kommer til

16Herren sagde til mig: 17„Du menneske, dengang Israels folk endnu boede i deres eget land, gjorde de det urent ved deres onde handlinger. Rituelt set var deres opførsel lige så uren som menstruationsblod. 18De forurenede landet med mord og modbydeligt afguderi i en sådan grad, at jeg måtte straffe dem hårdt. 19Jeg sendte dem i eksil i fjerne lande som straf for deres ondskab og afgudsdyrkelse. 20Efter at jeg havde sendt dem i landflygtighed, vanærede andre folkeslag mit hellige navn ved at sige: ‚Israel kalder sig Guds folk, men deres Gud kunne ikke redde dem fra at blive sendt i eksil.’ 21Men jeg vil ikke have mit gode navn og rygte spoleret rundt omkring i verden.

22Sig derfor til Israels folk: Hør, hvad Herren siger: Jeg vil føre jer hjem igen, ikke fordi I fortjener det, men for mit eget hellige navns skyld, som har fået et dårligt ry over hele verden på grund af jer. 23Jeg vil genoprette mit gode navn og rygte, og når folkeslagene ser min magt udfolde sig, vil de erkende, at jeg er Herren. 24Jeg vil samle jer sammen fra alle de forskellige lande og føre jer tilbage til Israels land, 25og jeg vil rense jer for jeres afgudsdyrkelse og rituelle urenhed ved at stænke vand på jer. 26Jeg vil forandre jer indefra ved at give jer et helt nyt hjerte, der længes efter at gøre det rigtige, og en ny ånd i jeres indre, så I lærer at tænke på en helt ny måde. Jeg vil tage jeres gamle og stædige stenhjerte ud og give jer et nyt og lydigt hjerte. 27Jeg vil give jer min Ånd, så I adlyder mine love og gør, hvad jeg befaler jer.

28Da skal I bo i det land, jeg gav jeres forfædre. I skal være mit folk, og jeg vil være jeres Gud. 29Jeg vil rense jer for jeres synd og sørge for, at høsten ikke slår fejl, og at der ikke mere kommer hungersnød i landet. 30Jeres frugtplantager og kornmarker skal give en rigelig høst, og aldrig mere skal nabofolkene se ned på jer på grund af hungersnød. 31Da vil I skamme jer, når I tænker tilbage på jeres dårlige opførsel og onde handlinger. 32Husk, at det ikke er for jeres skyld, at jeg griber ind, det er for mit eget omdømmes skyld. Åh Israel, mit folk, hvor burde I dog skamme jer over al den ondskab, I har begået, siger Herren.

33Når jeg har renset jer for jeres synd, vil jeg føre jer hjem til Israel og genopbygge landets ruinbyer. 34Jorden skal igen opdyrkes, efter at den i mange år har ligget brak. 35Når jeg fører jer hjem, vil folkeslagene udbryde: ‚Se! Dette gudsforladte land er blevet frugtbart som Edens have. De ødelagte byer, der længe lå som forladte ruiner, er nu genopbygget, befæstet og beboet.’ 36Så vil de nationer, som endnu er tilbage, erkende, at det er mig, Herren, som står bag genopbygningen af ruinerne og tilplantningen af det hærgede land. Det er et løfte fra mig, Herren, og det vil ske, som jeg har sagt.

37-38Herren siger: Jeg vil høre Israels folks bønner og gøre dem så talrige som fåreflokkene, der strømmer gennem Jerusalems gader ved højtiderne. Så talrige vil jeg lade dem blive i byerne, som før lå i ruiner. Når det sker, skal alle indse, at jeg er Herren.”