Ezechiël 28 – HTB & NIV

Het Boek

Ezechiël 28:1-26

De vernietiging van de koning van Tyrus

1Dit is de volgende boodschap, die de Here mij gaf: 2-3 ‘Mensenzoon, vertel de heerser van Tyrus dat de Oppermachtige Here zegt: “U bent zo trots, dat u denkt dat u God bent. U denkt: op de troon van een god zit ik hier op dit eiland, omringd door de zeeën. Maar u bent slechts een mens, geen god, ook al zegt u dat u zo wijs bent als God. Maar u denkt dat u wijzer bent dan Daniël, dat er geen geheimen voor u bestaan. 4Uw wijsheid en inzicht hebt u gebruikt voor het binnenhalen van grote rijkdommen, goud, zilver en vele andere schatten. 5Ja, uw deskundigheid heeft u erg rijk, maar ook buitengewoon trots gemaakt.” 6Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Omdat u denkt zo wijs als een god te zijn, 7zal een vijandelijk leger het zwaard trekken tegen uw enorme wijsheid, u van uw roem beroven en uw schoonheid vernietigen! 8Het zal u naar uw graf brengen en u zult sterven als iemand die zwaargewond in de strijd sneuvelt, daar op uw eiland midden in de zee. 9Zult u dan nog in het bijzijn van uw vijanden blijven volhouden dat u een god bent? Voor degenen die u aanvallen, zult u in elk geval geen god zijn, maar gewoon een mens! 10U zult door toedoen van buitenlanders de dood van een onreine sterven. Want Ik heb gesproken,” zegt de Oppermachtige Here.’

11En de Here vervolgde zijn boodschap met de woorden: 12‘Mensenzoon, zing een klaaglied over de koning van Tyrus. Vertel hem dat de Oppermachtige Here zegt: “U vormde het toonbeeld van wijsheid en volkomen schoonheid. 13U was in Eden, de tuin van God, uw kleding was bezaaid met waardevolle stenen: robijn, topaas, jaspis, kristal, onyx, turkoois, saffier, hematiet en smaragd, alle in prachtige zettingen van zuiver goud. Op de dag dat u werd geschapen, werden ze al voor u klaargelegd. 14Ik benoemde u tot de gezalfde, beschermende cherub. U had toegang tot de heilige berg van God. U liep tussen de vlammende stenen. 15U was volmaakt in alles wat u deed, vanaf de dag dat u werd geschapen tot op het moment dat het kwaad in u werd aangetroffen. 16Door uw wereldwijde handel werd u steeds meer besmet door onrechtvaardigheid en zondigde u. Daarom verjoeg Ik u van de berg van God. Ik verbande u, beschermende cherub, en tussen de vlammende stenen was niet langer plaats voor u. 17Uw hart was vol trots wegens al uw schoonheid, u misbruikte uw wijsheid ter wille van uw machtspositie. Daarom heb Ik u op de aarde neergeworpen en u hulpeloos blootgesteld aan de minachtende blikken van koningen. 18Uit winstbejag ontwijdde u uw heiligheid, daarom liet Ik vuur opvlammen uit uw eigen daden. Dat vuur verbrandde u tot as op aarde voor de ogen van allen die naar u keken. 19Alle volken die u kennen, zijn met stomheid geslagen door uw lot, u bent een afschrikwekkend voorbeeld. U bent voor altijd vernietigd.” ’

20Hierna kreeg ik een volgende boodschap van de Here: 21‘Mensenzoon, kijk in de richting van de stad Sidon en profeteer tegen haar met de woorden: 22de Oppermachtige Here zegt: “Ik ben uw vijand, Sidon, en Ik zal mijn heerlijkheid aan u openbaren. Als Ik u vernietig en mijn heiligheid aan u toon, zullen allen die daar getuige van zijn, weten dat Ik de Here ben. 23Ik zal een epidemie op u afsturen en een verwoestend leger, de gewonden zullen in uw straten worden gedood door strijders die van alle kanten komen. Dan zult u erkennen dat Ik de Here ben. 24Niet langer zullen u en andere kwaadwillige buurstaten Israël prikken en verwonden als dorens en distels.

25De Israëlieten zullen opnieuw in een eigen land wonen, het land dat Ik hun voorvader Jakob gaf. Want Ik zal hen verzamelen vanuit de verre landen, waarover Ik hen verstrooide. Ik zal de volken van de wereld te midden van mijn volk mijn heiligheid laten zien. 26Zij zullen weer veilig in Israël wonen en daar hun huizen bouwen en wijngaarden planten. Wanneer Ik over de naburige volken die hen met zoʼn grote kwaadaardigheid behandelden, het oordeel laat komen, zullen zij weten dat Ik, de Here, hun God ben.” ’

New International Version

Ezekiel 28:1-26

A Prophecy Against the King of Tyre

1The word of the Lord came to me: 2“Son of man, say to the ruler of Tyre, ‘This is what the Sovereign Lord says:

“ ‘In the pride of your heart

you say, “I am a god;

I sit on the throne of a god

in the heart of the seas.”

But you are a mere mortal and not a god,

though you think you are as wise as a god.

3Are you wiser than Daniel28:3 Or Danel, a man of renown in ancient literature?

Is no secret hidden from you?

4By your wisdom and understanding

you have gained wealth for yourself

and amassed gold and silver

in your treasuries.

5By your great skill in trading

you have increased your wealth,

and because of your wealth

your heart has grown proud.

6“ ‘Therefore this is what the Sovereign Lord says:

“ ‘Because you think you are wise,

as wise as a god,

7I am going to bring foreigners against you,

the most ruthless of nations;

they will draw their swords against your beauty and wisdom

and pierce your shining splendor.

8They will bring you down to the pit,

and you will die a violent death

in the heart of the seas.

9Will you then say, “I am a god,”

in the presence of those who kill you?

You will be but a mortal, not a god,

in the hands of those who slay you.

10You will die the death of the uncircumcised

at the hands of foreigners.

I have spoken, declares the Sovereign Lord.’ ”

11The word of the Lord came to me: 12“Son of man, take up a lament concerning the king of Tyre and say to him: ‘This is what the Sovereign Lord says:

“ ‘You were the seal of perfection,

full of wisdom and perfect in beauty.

13You were in Eden,

the garden of God;

every precious stone adorned you:

carnelian, chrysolite and emerald,

topaz, onyx and jasper,

lapis lazuli, turquoise and beryl.28:13 The precise identification of some of these precious stones is uncertain.

Your settings and mountings28:13 The meaning of the Hebrew for this phrase is uncertain. were made of gold;

on the day you were created they were prepared.

14You were anointed as a guardian cherub,

for so I ordained you.

You were on the holy mount of God;

you walked among the fiery stones.

15You were blameless in your ways

from the day you were created

till wickedness was found in you.

16Through your widespread trade

you were filled with violence,

and you sinned.

So I drove you in disgrace from the mount of God,

and I expelled you, guardian cherub,

from among the fiery stones.

17Your heart became proud

on account of your beauty,

and you corrupted your wisdom

because of your splendor.

So I threw you to the earth;

I made a spectacle of you before kings.

18By your many sins and dishonest trade

you have desecrated your sanctuaries.

So I made a fire come out from you,

and it consumed you,

and I reduced you to ashes on the ground

in the sight of all who were watching.

19All the nations who knew you

are appalled at you;

you have come to a horrible end

and will be no more.’ ”

A Prophecy Against Sidon

20The word of the Lord came to me: 21“Son of man, set your face against Sidon; prophesy against her 22and say: ‘This is what the Sovereign Lord says:

“ ‘I am against you, Sidon,

and among you I will display my glory.

You will know that I am the Lord,

when I inflict punishment on you

and within you am proved to be holy.

23I will send a plague upon you

and make blood flow in your streets.

The slain will fall within you,

with the sword against you on every side.

Then you will know that I am the Lord.

24“ ‘No longer will the people of Israel have malicious neighbors who are painful briers and sharp thorns. Then they will know that I am the Sovereign Lord.

25“ ‘This is what the Sovereign Lord says: When I gather the people of Israel from the nations where they have been scattered, I will be proved holy through them in the sight of the nations. Then they will live in their own land, which I gave to my servant Jacob. 26They will live there in safety and will build houses and plant vineyards; they will live in safety when I inflict punishment on all their neighbors who maligned them. Then they will know that I am the Lord their God.’ ”