Profetie tegen de valse profeten
1Toen kreeg ik deze boodschap van de Here: 2-3 ‘Mensenzoon, profeteer tegen de valse profeten van Israël, die hun eigen visioenen bedenken en beweren dat zij boodschappen van Mij hebben ontvangen, terwijl Ik nooit iets tegen hen heb gezegd. 4Och Israël, deze profeten van u zijn voor het herstellen van uw muren net zo waardeloos als vossen die in ruïnes wonen! 5Profeten, hebt u ooit iets gedaan voor het versterken van Israëls muren, die haar moeten beschermen tegen vijanden? Hebt u ooit iets gedaan om Israël te sterken in de Here? 6In plaats daarvan hebt u gelogen toen u zei: “Mijn boodschap komt van God!” God heeft u niet gezonden. En toch verwacht u van Hem dat Hij uw profetieën in vervulling doet gaan. 7Kunt u ontkennen dat u hebt beweerd visioenen te hebben gezien die u nooit zag en dat u hebt gezegd: “Deze boodschap is van de Here,” hoewel Ik nooit tegen u heb gesproken?
8Daarom zegt de Oppermachtige Here: omdat u deze zogenaamde visioenen en leugens hebt verteld, zult u Mij tegenover u vinden. 9Mijn hand zal zich tegen u keren en u zult uit het midden van het volk Israël worden verwijderd. Ik zal uw namen uitwissen en u zult uw eigen land nooit meer terugzien. Dan zult u moeten erkennen dat Ik de Oppermachtige Here ben. 10Want deze goddeloze mannen misleiden mijn volk door te zeggen: “God zal vrede sturen,” terwijl Ik dat helemaal niet van plan ben! Mijn volk bouwt een wankele muur en deze profeten prijzen hen daarvoor en bepleisteren hem met witkalk! 11Vertel hun daarom dat hun muur zal omvallen. Stromende regen zal hem ondermijnen, grote hagelstenen en rukwinden zullen hem omverwerpen. 12En wanneer de muur omverligt, zullen de mensen uitroepen: “Waarom hebt u niet gezegd dat hij niet sterk genoeg was? Waarom hebt u zijn gebreken bedekt met witkalk?” 13Omvallen zal hij zeker.’ De Oppermachtige Here zegt: ‘Ik zal hem wegvagen met een storm van verontwaardiging, met een vloed van toorn en met de vernietigende kracht van regen en hagelstenen. 14Ik zal deze witgekalkte muur helemaal afbreken en hij zal op u neerkomen en u verpletteren. Dan zult u erkennen dat Ik de Here ben. 15Ik zal mijn toorn op die muur koelen en op hen die hem zo mooi hebben beschilderd. Ik zal tegen hen zeggen: “De muur en de schilders zijn verdwenen.” 16Want deze profeten logen, toen zij beweerden dat er in Jeruzalem vrede zou zijn, terwijl er geen vrede is,’ zegt de Oppermachtige Here.
17‘Mensenzoon, spreek u ook uit tegen de vrouwelijke profeten die beweren dat de Here hun boodschappen heeft gegeven. 18Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: wee deze vrouwen die de zielen van mijn volk, van jong en oud, misleiden. Zij doen magische banden om hun polsen, hullen zich in sluiers en proberen zielen te winnen. De zielen van mijn volk vangt u om uw eigen ziel in leven te houden. 19In ruil voor enkele handenvol gerst of een stuk brood wilt u mijn volk van Mij weglokken? U hebt hen die helemaal niet moesten sterven, de dood ingejaagd! En door tegen mijn volk te liegen, hebt u hen in leven gehouden die niet zouden moeten leven. En mijn volk luistert er ook nog naar! 20Daarom zegt de Here: Ik zal u verpletteren omdat u op de zielen van mijn volk jaagt met al uw magische voorwerpen. Ik zal die magische banden van uw armen rukken en mijn volk de vrijheid geven, als vogels die in een kooi zitten opgesloten. 21Ik zal uw sluiers afrukken en mijn volk uit uw hand redden, het zal niet langer uw slachtoffer zijn en u zult moeten erkennen dat Ik de Here ben. 22Uw leugens hebben de rechtvaardigen ontmoedigd, terwijl Ik dat niet wilde. En de goddelozen hebt u aangemoedigd zodat zij zich niet bekeerden en verlossing vonden. 23Maar nu is het afgelopen met uw bedrog! U zult niet langer spreken over het zien van visioenen die u nooit zag en ook uw magische praktijken zult u niet meer uitoefenen, want Ik zal mijn volk uit uw handen bevrijden. U zult dan moeten erkennen dat Ik de Here ben.’
Dommen over de falske profeter
1Herren sagde til mig:
2-3„Du menneske, profetér imod de falske profeter i Israel, som kommer med deres egne idéer og hævder, at deres budskaber er fra mig. Ve de tåbelige profeter, som siger: ‚Hør, hvad Herren siger!’ uden at jeg har talt til dem.
4-5Åh, Israels folk, jeres falske profeter er som sjakaler, der går på rov mellem ruinerne. De har intet gjort for at opbygge mit folk eller udbedre manglerne, så folket kunne undgå at blive ramt af min dom. 6De har løjet ved at påstå, at deres budskab kom fra mig, selv om jeg aldrig har sendt dem, så de kan ikke forvente, at jeg skal opfylde deres profetier. 7-8Derfor siger jeg til dem: ‚Er det måske ikke falske profetier og syner, der kommer fra jer, når I hævder at have et budskab fra mig, selvom jeg ikke har givet jer noget budskab? Fordi I er kommet med falske profetier og syner, må jeg straffe jer.’ 9De får aldrig nogen lederposition, ja, jeg vil slette deres navne af listen over Israels folk, og de vil aldrig få deres land at se igen. Så vil I indse, at jeg er Gud Herren. 10De fører mit folk på afveje ved at profetere om fred, når der ikke er fred. Mit folk har bygget en mur af løse sten, og profeterne påstår, et lag kalk kan holde sammen på den.
11Ezekiel, du kan godt fortælle dem, at deres fine, hvidkalkede mure vil falde sammen. Synden kan ikke skjules bag en pæn facade. Der kommer snart en mægtig storm med hagl og styrtregn, som får murene til at falde sammen. 12Når katastrofen indtræder, vil folket anklage de falske profeter for at have slået det hele hen i stedet for at advare dem om deres synd.
13Derfor siger jeg, Herren, til de falske profeter: Min vrede skal hagle ned over jer, og min harme er som en voldsom orkan, mit raseri er som den piskende regn. 14Jeg vil smadre den hvidkalkede mur, så den bryder sammen og knuser jer i faldet. Så vil I indse, at jeg er Herren. 15Jeg vil lade min vrede få frit løb imod muren og dem, som kalkede den. Så forsvinder både muren og de mennesker, som kalkede den, 16de profeter, som forkyndte fred og ingen fare for Jerusalem, når der i virkeligheden ikke var udsigt til fred.
17-18Profetér også imod de kvindelige profeter, der profeterer deres egne fantasier. Sig til dem: ‚Ve jer, der forfører mit folk, unge såvel som gamle, ved at lave amuletter, magiske armbånd til deres håndled og magiske tørklæder i alle størrelser. I vil blive straffet for at bedrage mit folk. 19I tager nogle håndfulde byg eller et par stykker brød som betaling for at spå dem. Derved fører I uskyldige folk i døden og holder hånden over andre, som i virkeligheden fortjente at dø. I lyver for mit folk, og de lytter med glæde til jeres løgne.
20Derfor siger jeg, Herren: Jeg vil straffe jer, fordi I jagter mit folks sjæle med jeres magiske armbånd. Jeg vil rive armbåndene af og sætte mit folk i frihed, som fuglen der slippes ud af sit bur. 21Jeg befrier mit folk for jeres magiske tørklæder og river dem ud af jeres kløer, så de ikke længere skal være ofre for jer. Så vil I indse, at jeg er Herren. 22I har taget modet fra de retskafne, stik imod min vilje, og I har opmuntret de onde, så de ikke omvendte sig fra deres ondskab og blev reddet. 23Men nu skal det være slut med jeres løgne og spådomskunster. Jeg river mit folk ud af jeres kløer, og så vil I indse, at jeg er Herren.’ ”
