Exodus 6 – Het Boek HTB

Het Boek

Exodus 6:1-29

Gods belofte

1De Here antwoordde Mozes: ‘Nu zult u gaan zien wat Ik met de farao doe. Want hij zal worden gedwongen mijn volk te laten gaan en als Ik met hem klaar ben, zal hij hen niet alleen laten gaan. Nee, hij zal hen zelfs het land uitjagen!

2Ik ben de Here, de Almachtige God, die verscheen aan Abraham, Isaak en Jakob, ook al kenden zij Mij niet met de naam Here. 3Ik heb een verbond met hen gesloten en hun beloofd dat Ik hun en hun afstammelingen het land Kanaän zou geven, waarin zij toen woonden.

4En nu heb Ik de onderdrukking van het volk Israël, als slaven van de Egyptenaren, gezien en Ik heb Mij mijn verbond herinnerd. 5Daarom moet u de afstammelingen van Israël vertellen dat Ik mijn enorme macht zal gebruiken en grote wonderen zal doen om hen uit de slavernij te bevrijden. 6Ik zal hen aannemen als mijn volk en Ik zal hun God zijn. En zij zullen weten dat Ik de Here hun God ben, die hen heeft gered van de Egyptenaren. 7-8 Ik zal hen brengen naar het land dat Ik Abraham, Isaak en Jakob al heb beloofd. Het zal hun toebehoren.’ Mozes vertelde het volk wat God had gezegd, maar zij wilden niet naar hem luisteren. De gevolgen van zijn eerdere uitspraken hadden hen totaal ontmoedigd. 9De Here sprak opnieuw met Mozes en zei: 10‘Ga terug naar de farao en zeg hem dat hij het volk van Israël móet laten gaan.’ 11‘Maar ziet U het dan niet?’ protesteerde Mozes. ‘Als het volk al niet naar mij wil luisteren, hoe kan ik dan verwachten dat de farao dat wel zal doen? Ik ben toch immers geen spreker!’ 12Toen beval de Here Mozes en Aäron opnieuw naar het volk Israël te gaan en ook naar de farao om te eisen dat hij het volk zou laten gaan.

13Dit zijn de namen van de familiehoofden uit de verschillende stammen van Israël:

De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël: Chanoch, Pallu, Chesron en Karmi.

14De familiehoofden van de stam van Simeon waren: Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, Sochar en Saul, wiens moeder een Kanaänitische was.

15Dit zijn de familiehoofden van de stam van Levi, in volgorde van leeftijd: Gerson, Kehat en Merari. Levi was honderdzevenendertig jaar toen hij stierf. 16De zonen van Gerson waren Libni en Simi (zo heten ook hun families). 17De zonen van Kehat waren Amram, Jishar, Chebron en Uzziël. Kehat was honderddrieëndertig jaar toen hij stierf. 18De zonen van Merari waren Machli en Musi. Dit waren de families van de Levieten in volgorde van leeftijd. 19Amram trouwde met Jochebed, de zuster van zijn vader. Hun zonen heetten Aäron en Mozes. Amram stierf toen hij honderdzevenendertig jaar was. 20De zonen van Jishar waren Korach, Nefeg en Zichri. 21De zonen van Uzziël waren Misaël, Elsafan en Sitri. 22Aäron trouwde met Eliseba, de dochter van Amminadab, de zuster van Nachson. Hun zonen heetten Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 23De zonen van Korach waren Assir, Elkana en Abiasaf. Dat zijn de gezinnen in het geslacht van Korach. 24Aärons zoon Eleazar trouwde met een van de dochters van Putiël. Hun zoon heette Pinechas. Dit waren de namen van de familiehoofden van de stam van Levi en van de gezinnen binnen de families. 25De Aäron en Mozes die in bovenstaande lijst voorkomen, zijn dezelfde Aäron en Mozes tegen wie God zei: ‘Leid het hele volk Israël uit het land Egypte weg.’ 26Zij gingen naar de farao om toestemming te vragen het volk uit het land weg te leiden. 27-28 Tegen hen zei de Here: ‘Ik ben de Here. Ga en breng de farao de boodschap die Ik jullie heb gegeven.’ 29En dit is dezelfde Mozes die tegen de Here inging en zei: ‘Ik kan het niet, ik ben geen spreker, waarom zou de farao naar mij luisteren?’