Deuteronomium 28 – HTB & BDS

Het Boek

Deuteronomium 28:1-68

Gehoorzaamheid en zegen

1‘Als u deze wetten en regels van de Here, uw God, die ik u vandaag bekend maak, volledig gehoorzaamt, zal Hij u boven alle volken van de aarde verheffen. 2-6Dit zijn de zegeningen die over u zullen komen, als u luistert naar de stem van de Here uw God: gezegend zult u zijn in de stad en in het veld, U zult gezegend zijn met veel kinderen, grote oogsten, grote kudden van kleinvee en rundvee, met fruit en brood. U zult gezegend zijn waar u binnenkomt en waar u naar buiten gaat. 7De Here zal uw vijanden voor u verslaan, zij zullen samen tegen u optrekken, maar nog voor de strijd begint, zullen zij in zeven richtingen uiteen worden gejaagd. 8De Here zal u zegenen met goede oogsten en gezond vee en u voorspoed geven bij alles wat u doet, wanneer u aankomt in het land dat de Here uw God u geeft. 9Hij zal u veranderen in een heilig volk dat Hem is toegewijd, dit heeft Hij met een eed beloofd als u Hem gehoorzaamt en als u de weg volgt die Hij wijst.

10Alle mensen op aarde zullen zien dat u de Here toebehoort en zij zullen ontzag voor u hebben. 11De Here zal u een overvloed van goede dingen geven in het land, precies zoals Hij heeft beloofd: veel kinderen, veel vee en grote oogsten. 12Hij zal zijn rijke schatkamer, de hemel, voor u openen en op tijd regen laten komen om u elk seizoen goede oogsten te geven. Hij zal alles zegenen wat u doet, u zult aan vele volken lenen, maar u zult niet van hen hoeven te lenen. 13Als u alleen maar luistert en gehoorzaamt aan de geboden van de Here, uw God, die ik u vandaag geef, zult u in alles voorop lopen en niet achteraan komen en zal uw weg altijd omhoog voeren. 14Maar al deze zegeningen krijgt u alleen als u niet afwijkt van de wetten die ik u heb gegeven, noch naar rechts, noch naar links en ook mag u nooit andere goden aanbidden.

15-19Als u niet naar de Here uw God luistert en deze wetten die ik u vandaag geef, niet wilt gehoorzamen, zullen al deze vervloekingen over u komen: u zult vervloekt zijn in de stad en in het veld, vervloekt zal uw fruit en brood zijn; u zult de vloek dragen van een onvruchtbare moederschoot; uw oogsten zullen vervloekt zijn en er zal een vloek rusten op de vruchtbaarheid van uw vee en kudden; vervloekt zult u zijn waar u binnenkomt en waar u naar buiten gaat. 20Want de Here Zelf zal zijn vloek over u laten komen. U zult in verwarring raken en alles wat u onderneemt zal mislukken, totdat u uiteindelijk bent vernietigd, omdat u hebt gezondigd door Hem te verlaten. 21Hij zal ziektes onder u sturen die u zullen uitroeien in het land dat u op het punt staat binnen te trekken en in bezit te nemen. 22Hij zal u straffen met tuberculose, koorts en infecties. Er zal een hittegolf komen en uw oogsten op het veld zullen door droogte worden vernietigd. Al deze plagen zullen aanhouden tot u omkomt. 23De hemel boven u zal zo strak zijn als koper en de aarde zo hard als ijzer. 24De Here zal het stof en zand laten regenen en de stofstormen zullen u vanuit de hemelen vernietigen. 25De Here zal u als een verslagene uitleveren aan uw vijanden. Als een geordend leger zult u de vijand tegemoet gaan, maar als u de vijand bent genaderd, zult u alle kanten uitvluchten. U zult van het ene land naar het andere over de aarde rondzwerven zonder rust te vinden. 26De vogels en de wilde dieren zullen uw lijken eten en er zal niemand zijn om hen weg te jagen. 27-28 De Here zal u treffen met Egyptische zweren, gezwellen, schurft en jeuk en tegen geen van die ziekten zal een medicijn bestaan. Hij zal waanzin, blindheid en paniek onder u sturen. 29Bij klaarlichte dag zult u rondtasten als een blinde in het donker. U zult tegenslag hebben bij alles wat u doet. U zult voortdurend in verdrukking leven en worden beroofd en niemand zal u kunnen redden. 30Iemand anders zal met uw verloofde trouwen, iemand anders zal in het huis wonen dat u bouwde en iemand anders zal de druiven eten van de wijngaard die u plantte. 31Uw runderen zullen voor uw ogen worden geslacht, maar u zult zelfs geen klein stukje van het vlees krijgen. Uw ezels zullen worden weggeroofd waar u bij staat en zullen nooit meer bij u terugkomen. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden gegeven. En er zal niemand zijn om u uit deze ellende te redden. 32U zult werkeloos moeten toekijken wanneer uw kinderen als slaven worden weggeleid. Uw hart zal breken van verlangen naar hen, maar u zult niet in staat zijn hen te helpen. 33Een vreemd volk waarvan u nog nooit hebt gehoord, zal eten van de oogsten die u met moeite hebt verbouwd. U zult voortdurend worden verdrukt en vertrapt. 34De ellende die u om u heen ziet, zal u krankzinnig maken. 35De Here zal u treffen met kwaadaardige, ongeneeslijke zweren op uw knieën en dijen die u ten slotte van voetzool tot kruin zullen bedekken. 36Hij zal u en de koning die u zult kiezen, verbannen naar een land waarvan noch u, noch uw voorouders, ooit hadden gehoord. En in uw ballingschap zult u goden van hout en steen aanbidden! 37U zult een voorwerp van afschuw en bespotting worden. U zult op een afschuwelijke wijze te kijk staan voor alle volken van de wereld, waarnaar de Here u zal wegvoeren. 38U zult veel zaaien maar weinig oogsten, want de sprinkhanen zullen uw oogsten opvreten. 39U zult wijngaarden planten en verzorgen, maar u zult de druiven niet eten en de wijn niet drinken, want de wormen zullen de druiven aanvreten. 40Er zullen overal olijfbomen groeien, maar er zal niet genoeg olijfolie zijn om uzelf te zalven! Want de bomen zullen hun vruchten laten vallen, voordat ze rijp zijn. 41Uw zonen en dochters zullen in ballingschap weggevoerd worden. 42De sprinkhanen zullen uw bomen en vruchten vernietigen. 43De buitenlanders die bij u wonen, zullen steeds rijker worden, terwijl u steeds verder verarmt. 44Zij zullen aan u lenen, in plaats van u aan hen! Zij zullen in alles vooraan gaan en u zult achteraan staan.

45Al deze vervloekingen zullen u achtervolgen en treffen tot u bent vernietigd, en dat alles omdat u weigerde te luisteren naar de Here uw God. 46Deze afschuwelijke dingen zullen voor u en uw nakomelingen een eeuwige waarschuwing zijn. 47-48 U zult slaven worden van uw vijanden omdat u God niet hebt gediend uit dankbaarheid voor alles wat Hij u in overvloed heeft gegeven. De Here zal uw vijanden op u afsturen en u zult hongerig, dorstig, naakt en behoeftig zijn. Een ijzeren juk zal op uw nek worden gelegd totdat u bent vernietigd! 49De Here zal een volk uit een ver land tegen u laten optrekken, als een arend die langzaam naderbij komt zweven. Het is een volk met een taal die u niet verstaat, 50een volk van harde en wrede mannen die niemand ontzien, jong noch oud. 51Zij zullen leven van uw oogsten en uw vee, tot alles op is. Uw koren, nieuwe wijn, olijfolie, kalveren en lammeren, zullen opraken, totdat zij u hebben vernietigd. 52Dat volk zal uw steden belegeren en zelfs de hoogste muren met de grond gelijkmaken, de muren die u hadden moeten beschermen. Het zal u onderdrukken in alle steden van het land dat de Here uw God u geeft.

53U zult zelfs het vlees van uw eigen kinderen eten tijdens de vreselijke belegeringen die gaan komen. 54Zelfs de meest zachtaardige man zal in die dagen niet meer aan zijn broeder en aan zijn geliefde vrouw en kinderen denken die nog in leven zijn, maar alleen aan zichzelf. 55Hij zal hun niets willen geven van het vlees dat hij heeft weten te bemachtigen—het vlees van zijn eigen kinderen—omdat hij zelf verhongert tijdens de belegering van uw steden. 56-57 De meest zachtaardige vrouw onder u—die zo verfijnd is dat zij nooit zelf een voet op de grond heeft gezet—zal niet willen delen met haar geliefde echtgenoot, zoon en dochter. Ze zal de nageboorte en het kind dat zij heeft gekregen, voor hen verbergen zodat zij ze zelf kan opeten. Zo vreselijk zal de honger zijn tijdens de belegering van uw stadspoorten door uw vijanden.

58-59 Als u weigert alle wetten die in dit boek zijn geschreven, te gehoorzamen en zo weigert de glorierijke en ontzagwekkende naam van de Here uw God eer te bewijzen, dan zal de Here vreselijk zware en langdurige plagen en ziekten over u en uw kinderen brengen. 60Hij zal alle ziekten van Egypte over u brengen, de ziekten waarvoor u zo bang was en zij zullen een plaag zijn in uw land. 61En dat is nog niet alles! De Here zal elke mogelijke ziekte en plaag over u brengen, zelfs ziekten die niet in dit boek zijn genoemd, tot u volledig bent vernietigd. 62Er zullen slechts enkelen van u overblijven, hoewel u zo talrijk was als de sterren aan de hemel. En dit alles zal gebeuren omdat u niet luisterde naar de Here uw God. 63De Here was blij met u, heeft veel prachtige dingen voor u gedaan en u tot een groot volk gemaakt. Maar Hij zal net zo blij zijn als Hij u vernietigt en u uit het beloofde land verdwijnen zult. 64Want de Here zal u verspreiden onder de volken van het ene tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u heidense goden aanbidden die u en uw voorouders voor die tijd niet kenden, goden van hout en steen! 65Daar bij die volken zult u geen rust vinden. De Here zal u bevende harten geven. 66U zult voortdurend in levensgevaar verkeren. Dag en nacht zult u bang zijn uw leven te verliezen en elke avond zult u zich angstig afvragen of u het aanbreken van de morgen nog zult meemaken. 67ʼs Morgens zult u zeggen: “Was het maar nacht!” En ʼs avonds zult u zeggen: “Was het maar ochtend!” Die vreselijke angst zal u geen moment loslaten. 68Dan zal de Here u in schepen terugsturen naar Egypte, een reis waarvan ik u beloofde dat u hem nooit meer zou hoeven te maken. En daar zal men u als slaven aan uw vijanden willen verkopen, maar niemand zal u willen kopen.’

La Bible du Semeur

Deutéronome 28:1-69

Les sanctions

Les bénédictions

1Si vous écoutez attentivement la parole de l’Eternel votre Dieu et si vous obéissez à tous les commandements que je vous donne aujourd’hui, si vous les appliquez, alors l’Eternel votre Dieu vous donnera une place prépondérante au-dessus de tous les autres peuples de la terre28.1 Pour les v. 1-14, voir 11.13-17.. 2Si vous obéissez à l’Eternel votre Dieu, voici toutes les bénédictions dont Dieu vous comblera.

3Vous jouirez de ces bénédictions à la ville comme aux champs. 4Il vous bénira en vous donnant de nombreux enfants et d’abondantes récoltes, en multipliant le nombre de vos bœufs, de vos moutons et de vos chèvres. 5Il vous bénira en remplissant votre corbeille et votre pétrin. 6Il vous bénira lors de vos allées et venues, au départ comme à l’arrivée.

7L’Eternel mettra en déroute les ennemis qui vous attaqueront ; s’ils marchent contre vous par un seul chemin, ils s’enfuiront en débandade en tous sens. 8L’Eternel vous bénira en remplissant vos greniers et en faisant réussir tout ce que vous entreprendrez. Oui, l’Eternel votre Dieu vous bénira dans le pays qu’il vous donnera.

9Si vous obéissez aux commandements de l’Eternel votre Dieu et si vous suivez les chemins qu’il vous a prescrits, il fera de vous un peuple saint pour lui, comme il l’a promis par serment. 10Tous les peuples de la terre verront alors que l’Eternel est invoqué en votre faveur et ils vous craindront. 11L’Eternel vous comblera de biens dans le pays qu’il a promis par serment à vos ancêtres de vous donner, il vous accordera de nombreux enfants, multipliera vos troupeaux et vous donnera des récoltes abondantes. 12L’Eternel ouvrira pour vous son bon trésor céleste pour donner en temps voulu la pluie nécessaire aux terres et pour bénir tout travail que vous accomplirez. Vous prêterez à de nombreux peuples et vous n’aurez vous-mêmes pas besoin d’emprunter. 13L’Eternel vous fera tenir le premier rang parmi les peuples, jamais le dernier. Vous occuperez toujours la position la plus haute, et non une position inférieure, à condition que vous écoutiez les commandements de l’Eternel votre Dieu, que je vous prescris aujourd’hui, pour y obéir et les appliquer, 14sans vous écarter ni dans un sens ni dans l’autre de tout ce que je vous ordonne aujourd’hui, pour vous attacher à d’autres dieux et leur rendre un culte.

Les malédictions

15Par contre, si vous n’obéissez pas à l’Eternel votre Dieu, si vous ne veillez pas à appliquer tous ses commandements et ses lois que je vous transmets moi-même aujourd’hui, voici quelles malédictions fondront sur vous :

16Vous serez maudits à la ville comme aux champs. 17La malédiction reposera sur votre corbeille à fruits et sur votre pétrin. 18Dieu maudira vos enfants et vos récoltes, et les portées de vos troupeaux de gros et de petit bétail. 19Maudits serez-vous dans vos allées et venues, au départ comme à l’arrivée.

20L’Eternel déchaînera contre vous la misère, le désordre et la ruine dans tout ce que vous entreprendrez et que vous exécuterez, jusqu’à ce que vous soyez complètement détruits, et vous ne tarderez pas à disparaître, parce que vous m’aurez abandonné et que vous aurez commis de mauvaises actions.

21L’Eternel vous enverra une épidémie de peste qui finira par vous éliminer du pays dans lequel vous allez entrer pour en prendre possession. 22Il vous frappera de maladies qui vous feront dépérir : des fièvres et des inflammations de toute nature. Il frappera aussi vos champs par la sécheresse28.22 D’après la Vulgate. Texte hébreu traditionnel : par la guerre., la rouille et le charbon. Tous ces fléaux vous poursuivront jusqu’à ce que vous disparaissiez. 23Le ciel au-dessus de vos têtes sera aussi dur que du bronze, et la terre sous vos pieds sera comme du fer. 24Au lieu de pluie, l’Eternel enverra sur votre pays de la poussière et du sable qui tomberont du ciel sur vous jusqu’à ce que vous soyez exterminés28.24 Les vents entraînent la poussière et le sable d’un pays vers un autre et recouvrent ce dernier d’une couche qui peut lui ôter sa fertilité.. 25Il vous mettra en déroute devant vos ennemis ; si vous marchez contre eux par un seul chemin, vous fuirez devant eux en débandade en tous sens. En voyant ce qui vous arrivera, tous les royaumes de la terre seront terrifiés. 26Vos cadavres serviront de pâture aux rapaces et aux fauves que personne ne viendra déranger.

27L’Eternel vous affligera d’ulcères, comme les Egyptiens, d’hémorroïdes, de gale et de pustules incurables28.27 Voir Ex 9.8-12.. 28Il vous frappera de folie, d’aveuglement et d’égarement d’esprit, 29au point que vous tâtonnerez en plein jour comme des aveugles dans l’obscurité. Aucune de vos entreprises ne réussira ; tous les jours vous serez exploités et dépouillés sans personne pour vous délivrer.

30Si un homme se fiance, un autre homme épousera sa fiancée ; si quelqu’un bâtit une maison, il ne s’y installera pas ; s’il plante une vigne, il n’en recueillera pas les fruits. 31Vos bœufs seront abattus sous vos yeux, et vous n’en mangerez pas la viande. Vos ânes seront volés devant vous et ne vous seront jamais restitués ; vos moutons et vos chèvres tomberont entre les mains de vos ennemis et personne ne viendra à votre secours. 32Vos fils et vos filles seront livrés à un peuple étranger ; vos yeux s’épuiseront à force de guetter leur retour, jour après jour, mais vous n’y pourrez rien. 33Un peuple que vous ne connaissez pas mangera les produits de votre terre et tout le produit de votre travail ; vous serez continuellement exploités et maltraités. 34A force de voir ce qui se présentera sous vos yeux, vous en perdrez la raison.

35L’Eternel vous frappera d’ulcères malins incurables aux genoux et aux cuisses qui vous gagneront tout le corps, de la plante des pieds au sommet de la tête28.35 Voir Ex 9.11..

36L’Eternel vous exilera – avec le roi que vous aurez établi sur vous – chez un peuple que ni vous, ni vos ancêtres n’auront connu ; et là, vous serez asservis à d’autres dieux qui ne sont que du bois et de la pierre28.36 Voir Dt 4.27-28 ; 2 R 17.4-6 ; 25.11.. 37Tous les peuples chez lesquels l’Eternel vous aura menés seront abasourdis de votre sort, vous serez le sujet de leurs moqueries et ils vous tourneront en dérision.

38Vous sèmerez beaucoup de grains dans vos champs, mais vous ferez de maigres récoltes, car les sauterelles auront tout dévasté. 39Vous planterez des vignes et vous y travaillerez, mais vous n’en boirez pas le vin, et vous n’aurez rien à y récolter, car les chenilles auront tout dévoré. 40Vous posséderez des oliviers sur tout votre territoire, mais vous n’en récolterez même pas assez d’huile pour enduire votre corps, car vos olives seront tombées avant d’être mûres. 41Vous donnerez naissance à des fils et des filles, mais vous ne les garderez pas avec vous, car ils s’en iront en captivité. 42Les criquets dévasteront tous vos arbres et mangeront les produits de vos terres.

43Les immigrés qui vivront parmi vous parviendront de plus en plus à une position au-dessus de la vôtre, tandis que vous déclinerez de plus en plus. 44Ce sont eux qui vous prêteront, alors que vous, vous n’aurez plus rien à leur prêter ; ils seront au premier rang, et vous au dernier.

45Toutes ces malédictions fondront sur vous, vous poursuivront et vous atteindront, jusqu’à ce que vous soyez exterminés, parce que vous n’aurez pas obéi à l’Eternel votre Dieu, en observant les commandements et les lois qu’il vous a donnés. 46Ils seront pour vous et vos descendants un signe d’avertissement à jamais.

47Si vous ne servez pas l’Eternel votre Dieu avec la joie et le bonheur au cœur au sein de l’abondance en toutes choses, 48vous serez asservis aux ennemis que l’Eternel enverra contre vous. Vous aurez faim et soif, vous manquerez de vêtements et vous serez privés de tout. L’Eternel placera un joug de fer sur vos épaules jusqu’à ce qu’il vous ait détruits. 49Il lancera contre vous, depuis les confins du monde, un peuple lointain dont vous ne comprendrez pas la langue, il fondra sur vous comme un aigle sur sa proie. 50Ce sera un peuple d’hommes au visage dur, sans respect pour le vieillard ni pitié pour les enfants. 51Ils dévoreront votre bétail et les produits de votre sol jusqu’à ce que vous soyez exterminés. Vous mourrez de faim, car ils ne vous laisseront ni blé, ni vin, ni huile, ni veaux, ni agneaux, ni chevreaux jusqu’à ce qu’ils vous aient fait périr.

52Ils assiégeront vos villes jusqu’à ce que s’écroulent dans tout votre territoire les hautes murailles fortifiées dans lesquelles vous aurez mis votre confiance. Ils assiégeront toutes les villes du pays que l’Eternel votre Dieu vous donne. 53Pendant le siège, vos ennemis vous réduiront à une telle détresse que vous en viendrez à manger vos propres enfants ; oui, vous dévorerez la chair des fils et des filles que l’Eternel votre Dieu vous aura donnés28.53 Voir 2 R 6.24-29 ; 18.27 ; Jr 19.9 ; Lm 2.20.. 54L’homme le plus délicat et le plus raffiné parmi vous regardera avec malveillance son frère, sa femme qu’il aura serrée contre son cœur et les enfants qui lui resteront encore 55de peur d’avoir à partager avec eux la chair de ses enfants, seule nourriture dont il disposera encore, dans la détresse à laquelle vos ennemis vous auront réduits en assiégeant toutes vos villes. 56La femme la plus délicate et la plus raffinée parmi vous, celle qui était si délicate et si raffinée qu’elle ne se risquait même pas à poser la plante du pied sur le sol, regardera avec malveillance le mari qu’elle a serré contre son cœur, son fils et sa fille, 57car elle voudra manger toute seule, en cachette, le bébé qu’elle vient de mettre au monde, et son placenta dont elle sera juste délivrée, à cause de la détresse à laquelle vous auront réduits vos ennemis en assiégeant toutes vos villes28.57 Voir 2 R 6.28-29 ; Lm 4.10..

58Si vous ne veillez pas avec soin à appliquer toutes les paroles de cette Loi consignées dans ce livre, pour craindre celui qui est glorieux et redoutable, c’est-à-dire l’Eternel votre Dieu, 59alors l’Eternel interviendra de façon prodigieuse pour vous frapper, vous et vos descendants, de plaies intenses et tenaces, il vous infligera des maladies graves et persistantes. 60Il déchaînera contre vous toutes ces plaies d’Egypte que vous avez redoutées, et elles s’attacheront à vous28.60 Celles que les Egyptiens eurent à subir : voir 7.15 ; Ex 9.1-12 ; 15.26.. 61De plus, il vous enverra toutes sortes de maladies et de fléaux qui ne sont pas mentionnés dans ce livre de la Loi, jusqu’à ce que vous soyez exterminés. 62Après avoir été aussi nombreux que les étoiles du ciel, vous ne serez plus qu’une poignée d’hommes, parce que vous n’aurez pas obéi à l’Eternel votre Dieu. 63Il arrivera donc qu’autant l’Eternel s’était plu à vous combler et à vous multiplier, autant il prendra plaisir à vous faire périr et disparaître. Ainsi vous serez arrachés du pays où vous allez entrer pour en prendre possession, 64et l’Eternel vous dispersera parmi tous les peuples d’un bout de la terre à l’autre. Là, vous serez asservis à d’autres dieux que ni vous, ni vos ancêtres n’aurez connus, des dieux de bois et de pierre. 65Même au milieu de ces peuples étrangers, vous ne trouverez ni tranquillité ni lieu où vous installer pour mener une existence paisible. L’Eternel vous donnera là un cœur inquiet et des yeux éteints, le découragement vous rongera, 66votre avenir sera très incertain, vous connaîtrez nuit et jour la peur, vous n’aurez aucune assurance pour votre vie. 67La terreur envahira votre cœur à cause de tout ce que vous aurez constamment sous les yeux, de sorte que le matin vous direz : « Si seulement c’était le soir ! » Et le soir : « Quand donc viendra le matin ? » 68L’Eternel vous fera reprendre le chemin de l’Egypte sur des bateaux, alors qu’il vous avait dit28.68 Autre traduction : que je vous avais dit. que vous ne la reverriez plus jamais. Là, vous vous offrirez vous-mêmes comme esclaves à vos ennemis, mais personne ne voudra vous acheter.

La vie sous l’alliance

Introduction

69Voici les paroles de l’alliance que l’Eternel ordonna à Moïse de conclure avec les Israélites dans le pays de Moab, en plus de l’alliance qu’il avait conclue avec eux au mont Horeb28.69 Voir Ex 24.3-8..