Deuteronomium 27 – HTB & CST

Het Boek

Deuteronomium 27:1-26

De berg Ebal

1Toen gaven Mozes en de leiders van Israël het volk de volgende instructies: 2-4‘Wanneer u de Jordaan oversteekt en het land binnentrekt dat de Here, uw God, u geeft, neem dan grote stenen uit de rivierbedding mee naar de overkant. Bestrijk de stenen met kalk en schrijf de wetten van God in de kalk. Zo zult u aankomen in het land dat overvloeit van melk en honing, zoals de Here, uw God, dat uw voorouders heeft beloofd. Na de overtocht moet u die stenen op de berg Ebal als een monument oprichten. Die stenen moet u met kalk bestrijken. 5-6 Bouw daar ook een altaar voor de Here, uw God. Gebruik onbewerkte stenen en offer op dat altaar brandoffers aan de Here, uw God. 7-8 Breng ook vredeoffers op het altaar, eet daarvan en vier daar een blij feest voor de Here, uw God. Schrijf al deze wetten duidelijk leesbaar op het monument.’

9-10 Mozes en de Levitische priesters richtten het woord tot heel Israël: ‘Wees stil, Israël, en luister! Vandaag bent u het volk van de Here, uw God geworden. Daarom moet u vandaag beginnen alle wetten en gedragsregels die ik u heb gegeven, te gehoorzamen.’

11Mozes gaf het volk de volgende instructie: 12‘Als u oversteekt naar het beloofde land, zullen de stammen van Simeon, Levi, Juda, Issachar, Jozef en Benjamin op de berg Gerizim staan om vanaf dat punt een zegen uit te spreken. 13De stammen van Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali zullen op de berg Ebal staan om vandaar af een vloek uit te spreken. 14Dan zullen de Levieten die tussen hen in staan met luide stem tegen heel Israël zeggen: 15“Vervloekt is de man die een beeld maakt en op een geheime plaats aanbidt, of het nu gemaakt is van steen, hout of gegoten metaal, want de Here haat deze zelfgemaakte goden.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 16“Vervloekt is hij die zijn vader en moeder veracht.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 17“Vervloekt is hij die de grens tussen zijn land en dat van zijn buurman verlegt.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 18“Vervloekt is hij die misbruik maakt van een blinde man.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 19“Vervloekt is hij die onrechtvaardig is tegenover de vreemdeling, de wees en de weduwe.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 20“Vervloekt is hij die overspel pleegt met een van de vrouwen van zijn vader, want zij is het eigendom van zijn vader.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 21“Vervloekt is hij die seksuele omgang heeft met een dier.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 22“Vervloekt is hij die seksuele omgang heeft met zijn zuster, of het nu zijn volle zuster of zijn halfzuster is.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 23“Vervloekt is hij die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder (die weduwe is).” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 24“Vervloekt is hij die in het geheim iemand doodt.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 25“Vervloekt is hij die een geschenk aanneemt om een onschuldige te doden.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” 26“Vervloekt is hij die deze wetten niet nauwgezet gehoorzaamt.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.” ’

Nueva Versión Internacional (Castilian)

Deuteronomio 27:1-26

El altar sobre el monte Ebal

1Moisés y los ancianos de Israel le dieron al pueblo esta orden: «Cumple todos estos mandamientos que hoy te entrego. 2Después de cruzar el Jordán y de entrar en la tierra que el Señor tu Dios te da, levantarás unas piedras grandes, las revocarás con cal, 3y escribirás sobre ellas todas las palabras de esta ley. Esto lo harás después de cruzar el Jordán y de entrar en la tierra que el Señor tu Dios te da, tierra donde abundan la leche y la miel, tal como el Señor tu Dios se lo prometió a tus antepasados. 4Cuando hayas cruzado el Jordán, colocarás esas piedras sobre el monte Ebal y las revocarás con cal, tal como te lo ordeno hoy. 5Edificarás allí un altar de piedra en honor al Señor tu Dios, pero no con piedras labradas con instrumentos de hierro, sino con piedras enteras, 6porque el altar del Señor deberá construirse con piedras del campo. Quemarás sobre él ofrendas al Señor tu Dios; 7ofrecerás allí sacrificios de comunión, y los comerás y te regocijarás en la presencia del Señor tu Dios. 8Sobre las piedras de ese altar escribirás claramente todas las palabras de esta ley».

Maldiciones desde el monte Ebal

9Entonces Moisés y los sacerdotes levitas dijeron a todo Israel: «¡Guarda silencio, Israel, y escucha! Hoy te has convertido en el pueblo del Señor tu Dios. 10Obedece al Señor tu Dios y cumple los mandamientos y preceptos que hoy te mando».

11Ese mismo día Moisés le ordenó al pueblo:

12«Cuando hayáis cruzado el Jordán, las siguientes tribus estarán sobre el monte Guerizín para bendecir al pueblo: Simeón, Leví, Judá, Isacar, José y Benjamín.

13»Sobre el monte Ebal estarán estas otras, para pronunciar las maldiciones: Rubén, Gad, Aser, Zabulón, Dan y Neftalí.

14»Los levitas tomarán la palabra, y en voz alta le dirán a todo el pueblo de Israel:

15“Maldito sea quien haga un ídolo, ya sea tallado en madera o fundido en metal, y lo ponga en un lugar secreto. Es creación de las manos de un artífice, y por lo tanto es detestable al Señor”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

16“Maldito sea quien deshonre a su padre o a su madre”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

17“Maldito sea quien altere los límites de la propiedad de su prójimo”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

18“Maldito sea quien desvíe de su camino a un ciego”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

19“Maldito sea quien viole los derechos del extranjero, del huérfano o de la viuda”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

20“Maldito sea quien se acueste con la mujer de su padre, pues con tal acción deshonra el lecho de su padre”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

21“Maldito sea quien tenga relaciones sexuales con un animal”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

22“Maldito sea quien se acueste con su hermana, hija de su padre o de su madre”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

23“Maldito sea quien se acueste con su suegra”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

24“Maldito sea quien mate a traición a su prójimo”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

25“Maldito sea quien acepte soborno para matar al inocente”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”

26“Maldito sea quien no practique fielmente las palabras de esta ley”.

Y todo el pueblo dirá: “¡Amén!”