Herinnering aan de Tien Geboden
1‘Toen droeg de Here mij op twee stenen plaquettes te maken, gelijk aan de eerste twee en daarna een houten ark te bouwen om ze in te bewaren en vervolgens terug te keren naar God op de berg. 2Hij zei dat Hij op dit tweede paar plaquettes opnieuw de geboden zou schrijven die op het eerste paar stonden dat ik kapot had gegooid. Ik moest de nieuwe plaquettes in de ark opbergen. 3Zo maakte ik een ark van acaciahout en hakte twee nieuwe stenen plaquettes uit, gelijk aan de eerste twee en nam die mee de berg op. 4De Here schreef de Tien Geboden opnieuw op de plaquettes en gaf ze mij. (Het waren dezelfde geboden die Hij u gaf vanuit het midden van het vuur op de berg, terwijl u aan de voet van de berg toekeek).
5Toen ging ik weer naar beneden en plaatste de plaquettes in de ark die ik had gemaakt. Zij bevinden zich daar nu nog, precies zoals de Here mij opdroeg. 6Het volk Israël reisde toen van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera, waar Aäron stierf en werd begraven. Zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. 7Toen reisden wij naar Gudgod en vandaar naar Jotbata, een waterrijke streek.
8Op die plaats koos de Here de stam Levi uit om de ark van het verbond te dragen, om voor Hem dienst te doen en in zijn naam te zegenen, zoals dat momenteel wordt gedaan. 9Daarom heeft de stam Levi geen eigen deel van het beloofde land, zoals zijn broederstammen. Want de Here is Zelf zijn erfdeel.
10Ook ditmaal bleef ik veertig dagen en nachten voor de Here op de berg, net zoals de eerste keer en ook deze keer luisterde de Here naar mijn smeekbeden en vernietigde u niet. 11Maar Hij zei tegen mij: “Sta op, ga voor het volk uit naar het land dat Ik zijn vaders beloofde. Het is tijd om er binnen te trekken en het in bezit te nemen.”
12-13 En nu, Israël, wat verlangt de Here, uw God, anders van u dan dat u met eerbied en ontzag luistert naar alles wat Hij zegt. Dat u voor uw eigen bestwil de geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt en dat u van Hem houdt en Hem dient met heel uw hart en ziel? 14Alle hemelen behoren toe aan de Here, uw God, ook de aarde met alles wat daarbij hoort. 15Hij koos uw voorouders uit en hield zoveel van hen dat Hij u, hun kinderen, boven elk ander volk stelde. 16Besnijd daarom uw harten, reinig u van zonde, en wees niet langer koppig. 17De Here, uw God, is God boven alle goden en Heer boven alle heren. Hij is de grote en machtige God, de ontzagwekkende God, die onpartijdig is en Zich niet laat omkopen. 18Hij verschaft recht aan weduwe en wees. Hij heeft vreemdelingen lief en geeft hun voedsel en kleding. 19Daarom moet ook u van vreemdelingen houden, want u was zelf ooit vreemdeling in het land Egypte. 20U moet ontzag hebben voor de Here, uw God, en Hem aanbidden. Houd u aan Hem vast en zweer alleen bij zijn naam. 21Geef Hem alle eer, Hij is uw God, degene die machtige wonderen heeft gedaan, die u zelf hebt gezien. 22Toen uw voorouders naar Egypte trokken, waren zij maar met zeventig personen, maar de Here, uw God, heeft u nu zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel!’
The New Stone Tablets
1At that time the Lord spoke to me. He said, “Carve out two stone tablets, just like the first ones. Then come up to me on the mountain. Also make a wooden ark. 2I will write on the tablets the words that were on the first tablets, which you broke. Then you must put the tablets in the ark.”
3So I made the ark out of acacia wood. I carved out two stone tablets that were just like the first ones. I went up the mountain. I carried the two tablets in my hands. 4The Lord wrote on the tablets what he had written before. It was the Ten Commandments. He had announced them to you out of the fire on the mountain. It was on the day you had gathered together there. So the Lord gave the tablets to me. 5Then I came back down the mountain. I put the tablets in the ark I had made, just as the Lord had commanded me. And that’s where they are now.
6Remember how the Israelites traveled from the wells of Bene Jaakan to Moserah. That’s where Aaron died. And his body was buried there. His son Eleazar became the next priest after him. 7From Moserah the people traveled to Gudgodah. Then they went on to Jotbathah. That land has streams of water. 8At that time the Lord set the tribe of Levi apart. He appointed them to carry the ark of the covenant of the Lord. He wanted them to serve him. He told them to bless the people in his name. And they still do it today. 9That’s why the Levites don’t have any part of the land the Lord gave the other tribes in Israel. They don’t have any share among them. The Lord himself is their share. That’s what the Lord your God told them.
10I had stayed on the mountain for 40 days and 40 nights, just as I did the first time. The Lord listened to me that time also. He didn’t want to destroy you. 11“Go,” the Lord said to me. “Lead the people on their way. Then they can enter the land and take it over. I have given my word. I promised I would give the land to their fathers, to Abraham, Isaac and Jacob.”
Honor the Lord
12And now, Israel, what is the Lord your God asking you to do? Honor him. Live exactly as he wants you to live. Love him. Serve him with all your heart and with all your soul. 13Obey the Lord’s commands and rules. I’m giving them to you today for your own good.
14The heavens belong to the Lord your God. Even the highest heavens belong to him. He owns the earth and everything in it. 15But the Lord loved your people of long ago very much. You are their children. And he chose you above all the other nations. His love and his promise remain with you to this very day. 16So don’t be stubborn anymore. Obey the Lord. 17The Lord your God is the greatest God of all. He is the greatest Lord of all. He is the great God. He is mighty and wonderful. He treats everyone the same. He doesn’t accept any money from those who want special favors. 18He stands up for widows and for children whose fathers have died. He loves outsiders living among you. He gives them food and clothes. 19So you also must love outsiders. Remember that you yourselves were outsiders in Egypt. 20Honor the Lord your God. Serve him. Remain true to him. When you make promises, do so in his name. 21He is the one you should praise. He’s your God. With your own eyes you saw the great and amazing things he did for you. 22Long ago, your people went down into Egypt. The total number of them was 70. And now the Lord your God has made you as many as the stars in the sky.
