Amos 9 – HTB & BPH

Het Boek

Amos 9:1-15

Israël zal worden uitgeroeid, maar niet volledig

1Ik zag de Here naast het altaar staan en hoorde Hem zeggen: ‘Verniel de toppen van de pilaren en schudt de tempel tot de pilaren in stukken vallen en het dak neerstort op de mensen beneden. Ook al vluchten zij, zij zullen niet ontsnappen, iedereen zal worden gedood. 2Ook al graven zij zo diep als het dodenrijk, Ik zal mijn hand uitsteken en hen omhoogtrekken. Ook al klimmen zij tot in de hemelen, Ik zal hen vandaar weer naar beneden halen. 3Al verschuilen zij zich tussen de rotsen op de top van de Karmel, Ik zal net zolang zoeken tot Ik hen heb en hen gevangennemen. Als zij zich voor Mij verbergen op de zeebodem, zal ik de zeeslang op hen afsturen om hen te bijten en te vernietigen. 4Al drijven hun vijanden hen als gevangenen naar een ver land, dan zal Ik het zwaard nog bevel geven hen daar te doden. Ik zal ervoor zorgen dat zij alleen te maken krijgen met onheil en niet met iets goeds.’

5De Oppermachtige Here van de hemelse legers raakt het land aan, zodat het smelt en alle bewoners rouwen. Het land rijst omhoog als de rivier de Nijl in Egypte, om daarna weer te dalen. 6De hoogste verdiepingen van zijn huis zijn in de hemelen gebouwd en de begane grond is op aarde. Hij zorgt ervoor dat de waterdamp uit de zee opstijgt en giet hem daarna als regen uit over het land. Here is zijn naam.

7‘Volk van Israël, betekent u ook maar iets meer voor Mij dan de Ethiopiërs?’ zegt de Here. ‘Heb Ik, die u uit Egypte bevrijdde, niet evenveel gedaan voor andere volken? Ik haalde de Filistijnen uit Kaftor en de Syriërs uit Kir.

8Let op, want de ogen van de Oppermachtige Here zijn vol toorn op het zondige volk Israël gericht en Ik zal het ontwortelen en overal ter wereld uitroeien. Toch heb Ik beloofd dat die uitroeiing niet totaal zal zijn. 9Want Ik heb bevolen dat Israël als graan in een zeef door de andere volken moet worden gezeefd, maar dat daarbij geen enkele goede korrel verloren zal gaan. 10Maar al deze zondaars onder mijn volk die zeggen: “God laat ons wel ongemoeid,” zullen door het zwaard sterven.

11Uiteindelijk zal Ik het vervallen huis van David herbouwen, Ik zal de muren herstellen en opbouwen wat is neergehaald, Ik zal het in zijn oude glorie herstellen. 12Israël zal de rest van Edom en alle volken die Mij toebehoren, in bezit krijgen.’ Want dat heeft de Here gezegd. Hij heeft alles in handen. 13‘Er komt een tijd dat de gewassen zo uitbundig zullen groeien dat de boer al gelijk na de oogst weer opnieuw ploegt en dat de terrassen met wijnstokken in de heuvels van Israël zullen druipen van zoete wijn! 14Ik zal mijn volk Israël weer voorspoed geven en de verwoeste steden zullen worden herbouwd. Mijn volk zal ze weer gaan bewonen. Het zal wijngaarden en tuinen aanleggen, hun gewassen eten en hun wijn drinken. 15Ik zal het stevig planten in het land dat Ik het heb gegeven, het zal niet opnieuw ontworteld raken,’ zegt de Here, uw God.

Bibelen på hverdagsdansk

Amosʼ Bog 9:1-15

Israel rammes af Guds straf, men en rest bliver reddet

1Derpå så jeg i et syn Herren stå ved siden af alteret og give følgende befaling: „Slå på søjlehovederne, så afgudstemplet styrter sammen og murbrokkerne knuser alle i nærheden. Resten vil falde i krig. Ingen slipper bort. 2Hvis de kunne flygte ned i dødsriget, kunne jeg stadig hente dem op. Hvis de kunne stige op til himlen, kunne jeg stadig hente dem ned. 3Hvis de prøver at gemme sig i Karmelbjergets klippehuler, skal jeg nok finde dem. Hvis de kunne søge tilflugt på havets bund, ville jeg befale havuhyret at fortære dem. 4Selv hvis de føres i eksil, vil jeg give befaling om, at de skal dræbes dér. Jeg holder øje med dem overalt, men det er for at straffe dem, ikke for at redde dem.”

5Når Herren, den Almægtige, sender et jordskælv, vil alle, som bor i landet, fyldes af rædsel. Jorden vil hæve sig og synke ned igen som Egyptens flod. 6Herrens bolig har sit fundament på jorden, men den rækker ind i Himlen. Han opsamler vandet fra havet og lader det falde ned på jorden. Herren er hans navn.

7Han siger: „Israels folk, tror I, at I er bedre end kushitterne? Jeg førte jer ud af Egypten, men jeg førte også filistrene ud af Kaftor og aramæerne ud af Kir.

8Jeg har fæstet blikket på denne oprørske nation og vil fjerne den fra jordens overflade. Dog vil jeg ikke fuldstændigt udrydde Jakobs efterkommere. 9Jeg har besluttet at sigte Israels folk i deres eksil og fjerne alt det værdiløse. 10Alle selvsikre syndere skal falde for sværdet.

Davids rige skal genrejses

11Til sin tid vil jeg genopbygge Davids rige. Jeg vil udbedre skaderne, genopbygge det, som blev revet ned, og få det op at stå igen, så det bliver som før. 12Derefter skal Israels folk overtage resterne af Edom og de andre folkeslag, som også tilhører mig.” Det er Herren, der siger det, og han vil gøre det.

13Herren siger: „Engang bliver der igen fremgang og frugtbarhed, så man ikke bliver færdig med at høste, før det er tid til at pløje, og så man ikke bliver færdig med at presse druerne, før det er tid til at plante. Bjergskråningerne vil dryppe af druernes saft. 14Jeg vil sætte mit folk, Israel, fri af fangenskabet. Da skal de genopbygge deres ødelagte byer og flytte ind i dem. De skal plante vingårde og drikke vinen derfra. De skal anlægge haver og nyde frugten deraf. 15Jeg planter dem tilbage i deres land. Aldrig mere skal de rykkes op fra det land, jeg har givet dem.” Herren, Israels Gud, har talt!