2 Samuël 22 – HTB & CST

Het Boek

2 Samuël 22:1-51

Het lied van David

1Nadat de Here David had gered van Saul en al zijn andere vijanden, zong hij het volgende lied voor de Here:

2‘De Here is mijn Rots, mijn Burcht en mijn Redder.

3Ik wil schuilen bij God, want Hij is mijn Rots en toevluchtsoord. Hij is mijn schild en mijn heil, mijn toevluchtsoord en hoge toren.

O mijn Redder, dat U mij redde van al mijn vijanden.

4Ik zal de Here loven, want Hij is het waard geprezen te worden, Hij zal mij redden van al mijn vijanden.

5De golven van de dood omspoelden mij, stormvloeden van kwaad stortten zich op mij.

6Ik zat in de val, onwrikbaar vastgebonden door hel en dood.

7Maar in mijn angst riep ik de Here en vanuit zijn tempel hoorde Hij mij. Mijn hulpgeroep bereikte Hem.

8Toen schokte en trilde de aarde, de fundamenten van de hemel beefden door zijn toorn.

9Er kwam rook uit zijn neus en vuurtongen schoten uit zijn mond. Zij verteerden allen die voor Hem stonden en zetten de wereld in vuur en vlam.

10Hij liet de hemel neerbuigen en kwam naar de aarde, lopend over donkere wolken.

11Hij reed op een engel en vloog, Hij zweefde op de vleugels van de wind.

12Duisternis omringde Hem, overal om Hem heen waren zware wolken

13en de aarde gloeide op door zijn glans.

14De Here liet het vanuit de hemel donderen, God, de Allerhoogste, sprak met zijn machtige stem.

15Hij schoot zijn bliksempijlen weg en maakte zijn vijanden angstig.

16Door zijn vreselijke adem en zijn bestraffende woord spleet de zee open en kwam de zeebodem bloot.

17Hij redde mij van bovenaf en trok mij op uit het water.

18Hij redde mij van sterke vijanden, van hen die mij haatten en van hen die sterker waren dan ik.

19Zij stortten zich op mij tijdens de dag van mijn ongeluk. Maar de Here was mijn heil.

20Hij bevrijdde en redde mij, want ik was goed in zijn ogen.

21De Here beloonde mij voor mijn goedheid, want mijn handen waren onbevuild.

22Ik heb de geboden van mijn God niet overtreden en ben van zijn weg niet afgeweken.

23Ik kende zijn wetten en gehoorzaamde deze.

24Ik was volgzaam tot en met en zorgde ervoor dat ik geen onrecht deed.

25Daarom heeft de Here zoveel voor mij gedaan, want Hij ziet dat ik vlekkeloos ben.

26U bent goed voor de goeden, U toont Zich onberispelijk tegenover de onberispelijken.

27U toont Zich rein tegenover de reinen en sluw tegenover de leugenaars.

28Wie het moeilijk hebben, redt U, maar U vernedert de hoogmoedigen, want U ziet alles wat zij doen.

29O Here, U bent mijn licht! U verlicht mijn duisternis.

30Door uw kracht kan ik een heel leger verslaan en spring ik over een hoge muur.

31Gods weg is volmaakt, het woord van de Here is waar. Hij beschermt allen die zich aan Hem toevertrouwen.

32Alleen onze Here is God, wie is een Rots buiten onze Here.

33God is mijn sterke Burcht, Hij heeft mij in veiligheid gebracht.

34Hij zorgt dat de goeden veilig kunnen lopen, als klipgeiten over de rotsen.

35Hij maakt mij bekwaam voor de strijd en geeft mij kracht om een koperen boog te spannen.

36U hebt mij het schild van uw heil gegeven. Door mij te verhoren, hebt U mij grootgemaakt.

37U hebt een pad voor mij gereedgemaakt, zodat ik niet kon uitglijden.

38Ik heb mijn vijanden achtervolgd en hen verslagen. Ik hield pas op toen zij allemaal waren verdwenen.

39Ik heb hen vernietigd, zodat er niet één meer kan opstaan. Zij zijn onder mijn voet ten val gekomen.

40Want U hebt mij kracht gegeven in de strijd en ervoor gezorgd dat ik iedereen die tegen mij opstond, kon onderwerpen.

41U liet mijn vijanden op de vlucht slaan en wegrennen. Ik heb hen allemaal verslagen.

42Zij zochten zonder resultaat naar hulp. Zij riepen tot God, maar Hij weigerde te antwoorden.

43Ik vermaalde hen tot stof, sloeg hen uiteen en doodde hen, ruimde hen op als waardeloos vuil in de straat.

44U hielp mij te ontkomen aan de opstandigheid van mijn volk. U liet mij voortbestaan zelfs aan het hoofd van heidense volken. Buitenlanders zullen mij dienen

45en zich snel aan mij onderwerpen als zij horen van mijn macht.

46Zij zullen de moed laten zakken en bevend bij mij komen vanuit hun schuilplaatsen.

47De Here leeft, gezegend zij mijn Rots. Geprezen zij Hij, de Rots van mijn heil.

48Gezegend zij God, die mijn tegenstanders verslaat

49en mij van mijn vijanden redt. Ja, U houdt mij veilig vast, zodat ik boven hen word verhoogd, U beschermt mij tegen het geweld.

50Daarom loof ik uw naam, o Here, onder de volken en zing tot uw eer.

51Hij redt zijn koning keer op keer op een wonderbaarlijke manier en is genadig voor de gezalfde, voor David en zijn familie, voor nu en altijd.’

Nueva Versión Internacional (Castilian)

2 Samuel 22:1-51

Salmo de David

22:1-51Sal 18 Tít.-50

1David dedicó al Señor la letra de esta canción cuando el Señor lo libró de Saúl y de todos sus enemigos. 2Dijo así:

«El Señor es mi roca, mi amparo, mi libertador;

3es mi Dios, el peñasco en que me refugio.

Es mi escudo, el poder que me salva,22:3 el poder que me salva. Lit. el cuerno de mi salvación.

¡mi más alto escondite!

Él es mi protector y mi salvador.

¡Tú me salvaste de la violencia!

4Invoco al Señor, que es digno de alabanza,

y quedo a salvo de mis enemigos.

5»Las olas de la muerte me envolvieron;

los torrentes destructores me abrumaron.

6Me enredaron los lazos del sepulcro,

y me encontré ante las trampas de la muerte.

7En mi angustia invoqué al Señor;

llamé a mi Dios,

y él me escuchó desde su templo;

¡mi clamor llegó a sus oídos!

8»La tierra tembló, se estremeció;

se sacudieron los cimientos de los cielos;

¡se tambalearon a causa de su enojo!

9Por la nariz echaba humo,

por la boca, fuego consumidor;

¡lanzaba carbones encendidos!

10»Rasgando el cielo, descendió,

pisando sobre oscuros nubarrones.

11Montando sobre un querubín, surcó los cielos

y se remontó22:11 se remontó (mss. hebreos; véanse Siríaca, Targum, Vulgata, Sal 18:10); apareció (TM). sobre las alas del viento.

12De las tinieblas y de los cargados nubarrones

hizo pabellones que lo rodeaban.

13De su radiante presencia

brotaron carbones encendidos.

14»Desde el cielo se oyó el trueno del Señor,

resonó la voz del Altísimo.

15Lanzó flechas y centellas contra mis enemigos;

los dispersó y los puso en fuga.

16A causa de la reprensión del Señor,

y por el resoplido de su enojo,22:16 por … su enojo. Lit. por el soplo del aliento de su nariz.

las cuencas del mar quedaron a la vista;

¡al descubierto quedaron los cimientos de la tierra!

17»Extendiendo su mano desde lo alto,

tomó la mía y me sacó del mar profundo.

18Me libró de mi enemigo poderoso,

de aquellos que me odiaban

y que eran más fuertes que yo.

19En el día de mi desgracia

me salieron al encuentro,

pero mi apoyo fue el Señor.

20Me sacó a un amplio espacio;

me libró porque se agradó de mí.

21»El Señor me ha pagado conforme a mi justicia,

me ha premiado conforme a la limpieza de mis manos;

22pues he andado en los caminos del Señor;

no he cometido mal alguno

ni me he apartado de mi Dios.

23Presentes tengo todas sus sentencias;

no me he alejado de sus decretos.

24He sido íntegro ante él

y me he abstenido de pecar.

25El Señor me ha recompensado conforme a mi justicia,

conforme a mi limpieza delante de él.

26»Tú eres fiel con quien es fiel,

e irreprochable con quien es irreprochable;

27sincero eres con quien es sincero,

pero sagaz con el que es tramposo.

28Das la victoria a los humildes,

pero tu mirada humilla a los altaneros.

29Tú, Señor, eres mi lámpara;

tú, Señor, iluminas mis tinieblas.

30Con tu apoyo me lanzaré contra un ejército;

contigo, Dios mío, podré asaltar murallas.

31»El camino de Dios es perfecto;

la palabra del Señor es intachable.

Escudo es Dios a los que en él se refugian.

32¿Pues quién es Dios, si no el Señor?

¿Quién es la roca, si no nuestro Dios?

33Es él quien me arma de valor

y endereza mi camino;

34da a mis pies la ligereza del venado,

y me mantiene firme en las alturas;

35adiestra mis manos para la batalla,

y mis brazos para tensar arcos de bronce.

36Tú me cubres con el escudo de tu salvación;

tu bondad me ha hecho prosperar.

37Me has despejado el camino;

por eso mis tobillos no flaquean.

38»Perseguí a mis enemigos y los destruí;

no retrocedí hasta verlos aniquilados.

39Los aplasté por completo. Ya no se levantan.

¡Cayeron debajo de mis pies!

40Tú me armaste de valor para el combate;

bajo mi planta sometiste a los rebeldes.

41Hiciste retroceder a mis enemigos,

y así exterminé a los que me odiaban.

42Pedían ayuda; no hubo quien los salvara.

Al Señor clamaron, pero no les respondió.

43Los desmenucé. Parecían el polvo de la tierra.

¡Los pisoteé como al lodo de las calles!

44»Me has librado de una turba amotinada;

me has puesto por encima de los paganos;

me sirve gente que yo no conocía.

45Son extranjeros, y me rinden homenaje;

apenas me oyen, me obedecen.

46¡Esos extraños se descorazonan,

y temblando salen de sus refugios!

47¡El Señor vive! ¡Alabada sea mi roca!

¡Exaltado sea Dios mi Salvador!

48Él es el Dios que me vindica,

el que pone los pueblos a mis pies.

49Tú me libras de mis enemigos,

me exaltas por encima de mis adversarios,

me salvas de los hombres violentos.

50Por eso, Señor, te alabo entre las naciones

y canto salmos a tu nombre.

51»El Señor da grandes victorias a su rey;

a su ungido David y a sus descendientes

les muestra por siempre su gran amor».