Dienaren van God
1Als Gods medewerkers dringen wij er op aan dat u de genade die God u gegeven heeft, niet naast u zult neerleggen. 2Want God zegt: ‘Op het goede moment verhoorde Ik uw gebed, op de dag van redding kwam Ik u te hulp.’ Dat goede moment is nu aangebroken en het is nu ook die dag van redding. 3Wij leven zo dat niemand door onze houding van de Here wordt afgehouden. Zo kan van ons werk geen kwaad gesproken worden. 4Bij alles wat wij doen, willen wij laten blijken dat wij echte dienaren van God zijn. Wij verdragen geduldig allerlei pijn en moeite ter wille van de Here. 5Wij zijn geslagen, gevangen gezet en uitgejouwd, wij hebben gezwoegd, hele nachten hebben wij slapeloos doorgebracht en wij moesten het vaak zonder eten doen.
6Wat wij over onszelf zeggen, hebben wij waargemaakt door ons zuivere leven, ons begrip van het goede nieuws en ons geduld. We zijn vriendelijk, vol oprechte liefde en vol van de Heilige Geest geweest. 7Onze woorden zijn een getuigenis van de waarheid en God heeft ons daarvoor kracht gegeven. De rechtvaardigheid was ons wapen, zowel in de aanval als in de verdediging. 8Wij blijven de Here trouw, of anderen ons nu minachten of hoogachten, of ze ons nu prijzen of bekritiseren. Wij zijn eerlijk, al noemt men ons leugenaars. 9De wereld negeert ons, maar God kent ons. Wij leven op de rand van de dood en toch zijn wij springlevend! Wij worden geslagen, maar niet gedood. 10Ons hart doet pijn, maar de Here geeft ons blijdschap. Wij zijn arm, maar geven anderen veel geestelijke rijkdom. Wij hebben niets, maar genieten van alles.
11Vrienden in Korinthe, wij spreken vrijuit tot u, ons hart staat voor u open. 12Wij hebben begrip voor u, maar uw begrip voor ons is te klein. 13Ik doe nu alsof u mijn eigen kinderen bent. Zet uw hart voor ons open en beantwoord onze liefde. 14Verbind u niet met mensen die niet van de Here houden. Wat hebben recht en slecht met elkaar te maken? Of licht en donker? 15Wat voor overeenkomst is er tussen Christus en de duivel? En wat voor gemeenschappelijks heeft een gelovige met iemand die niets van Christus wil weten? 16Wat voor eenheid kan er bestaan tussen Gods tempel en die van de valse goden? Ja, wij zijn de tempel van de levende God, die heeft gezegd: ‘Ik zal bij hen wonen en bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 17Ga daarom uit hun midden weg, keer u van hen af en raak het onreine niet aan. Dan zal Ik u aannemen, 18Ik zal uw Vader zijn en u zult mijn zonen en dochters zijn,’ zegt de Here, die alle macht heeft.
1Kao Božji suradnici preklinjemo vas da ne primite Božju milost uzalud. 2Jer Bog kaže:
“Usliših te u pravo vrijeme.
Pomogoh ti u dan spasenja.”
Pazite! Sada je pravo vrijeme. Danas je dan spasenja.
Pavlove nevolje
3Trudimo se živjeti tako da nikoga ne sablaznimo i time ga spriječimo da prihvati Boga te da naša služba ne dođe na zao glas. 4U svemu što činimo nastojimo pokazati da smo pravi Božji sluge. Strpljivo podnosimo svakovrsne nevolje, nužde i tjeskobe. 5Batinali su nas, bacali nas u tamnice, suočavali smo se s razjarenom svjetinom, radili smo do iznemoglosti, noćima smo bdjeli i gladovali. 6Dokazali smo se čistoćom, razumijevanjem, strpljivošću, dobrotom, silom Svetoga Duha, i iskrenom ljubavlju. 7Vjerno smo propovijedali istinu. Kroz nas je djelovala Božja sila. Pravda je naše oružje za napad i za obranu. 8Služimo Bogu bez obzira na to poštuju li nas drugi ili preziru, napadaju li nas ili hvale. Pošteni smo, a nazivaju nas varalicama. 9Dobro smo poznati, ali se prema nama odnose kao da nas ne poznaju. Stalno smo suočeni sa smrću, ali, eto, još smo živi. Tukli su nas, ali nas nisu dotukli. 10Srce nam se kida od bola, ali uvijek smo radosni u Gospodinu. Siromašni smo, ali mnoge obogaćujemo. Čini se da nemamo ništa, a ipak imamo sve.
11Dragi moji Korinćani! Sve smo vam iskreno rekli. Naše vam je srce širom otvoreno. 12U nas ne manjka ljubavi prema vama, ali vi ste nama u svojem srcu ostavili oskudno prostora. 13Govorim vam ovo kao rođenoj djeci: otvorite i vi zauzvrat svoja srca prema nama!
Hram živoga Boga
14Ne udružujte se s nevjernicima, ne uprežite se u isti jaram! Što pravednost može imati zajedničkoga s bezakonjem? Kakvo zajedništvo može imati svjetlo s tamom? 15Može li biti sloge između Krista i Belijara?6:15 đavla. Kakvo zajedništvo može onaj tko vjeruje u Krista imati s nevjernikom? 16Kakvog zajedništva može imati Božji hram s idolima? A mi smo hram u kojemu stanuje živi Bog. Kao što je Bog rekao:
“Stanovat ću u njima
i hoditi među njima.
Bit ću im Bog,
A oni će biti moj narod.”6:16 Ponovljeni zakon 26:12; Ezekiel 37:27.
17Zato,
“Iziđite između njih
i odvojite se od njih,
kaže Gospodin.
Ne dotičite se ničega što je nečisto
i ja ću vas primiti.6:17 Izaija 52:11; Ezekiel 20:34.
18I bit ću vam Otac,
a vi ćete biti moji sinovi i kćeri,
kaže Svemogući Bog.”6:18 2 Samuelova 7:14.